ECLI:NL:RVS:2002:AE9895

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202758/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor opslagloods in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van burgemeester en wethouders van Tilburg tegen een uitspraak van de rechtbank te Breda. De rechtbank had op 23 april 2002 geoordeeld dat de weigering van de bouwvergunning voor een opslagloods voor stro op een perceel in het buitengebied van Tilburg onterecht was. De burgemeester en wethouders hadden op 18 december 2000 de bouwvergunning geweigerd, waarna de aanvrager bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd door de burgemeester en wethouders ongegrond verklaard op 28 mei 2001. De rechtbank oordeelde echter dat de weigering in strijd was met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Primair agrarisch gebied I' had. De burgemeester en wethouders gingen in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij zij betoogden dat de rechtbank had miskend dat de resterende bebouwingsvoorschriften niet voorzagen in de bouw van 'bedrijfsgebouwen, geen woningen zijnde'. De Raad van State oordeelde dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat de burgemeester en wethouders de vergunning niet konden weigeren op basis van niet-goedgekeurde planvoorschriften. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de burgemeester en wethouders in de proceskosten van de aanvrager, tot een bedrag van € 644,37, te betalen door de gemeente Tilburg.

Uitspraak

200202758/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Tilburg,
appellanten
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 23 april 2002 in het geding tussen:
[aanvrager bouwvergunning], wonend te [woonplaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2000 hebben burgemeester en wethouders (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd de door [aanvrager bouwvergunning] gevraagde bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een opslagloods voor stro op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nr. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het door [aanvrager bouwvergunning] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 april 2002, verzonden op 7 mei 2002, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [aanvrager bouwvergunning] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 16 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 juli 2002 heeft [aanvrager bouwvergunning] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier, ambtenaar der gemeente, en [aanvrager bouwvergunning] in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied” rust op het perceel de bestemming “Primair agrarisch gebied I”. Ingevolge Hoofdstuk II, artikel 1, aanhef, zijn als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarische productiedoeleinden. Bij Koninklijk besluit van 20 maart 1990, nr. 90.006843, is deels goedkeuring onthouden aan de bij de bestemming behorende bebouwingsvoorschriften, te weten aan de algemene bebouwingsvoorschriften en de bebouwingsvoorschriften betreffende “bedrijfsgebouwen, geen woningen zijnde”. In het bestemmingsplan, zoals dat rechtskracht heeft verkregen, zijn nog slechts bebouwingsvoorschriften opgenomen die beperkingen stellen aan de bouw van “bedrijfswoningen” en “andere bouwwerken” wat betreft aantal en/of afmetingen.
2.2. Burgemeester en wethouders betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de resterende bebouwingsvoorschriften niet voorzien in de bouw van “bedrijfsgebouwen, geen woningen zijnde”, zodat een daartoe strekkend bouwplan in strijd met het bestemmingsplan moet worden geoordeeld.
2.2.1. Dat betoog faalt. Indien uit de plankkaart, het renvooi en de overgebleven planvoorschriften met voldoende stelligheid een bepaalde bouwmogelijkheid kan worden afgeleid, kan een vergunning om overeenkomstig die mogelijkheid te bouwen niet worden geweigerd met een beroep op nadere vereisten in niet goedgekeurde planvoorschriften. Vaststaat dat het bouwplan ten dienste staat aan de bestemming en daarmee niet in strijd is. Het bestemmingsplan bevat ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat alleen de vermelde bouwmogelijkheden gerealiseerd mogen worden, met uitsluiting van alle andere bebouwing voor deze bestemming. Dat het weggetoetste voorschrift beperkingen stelt aan “bedrijfsgebouwen, geen woningen zijnde” moet hier buiten beschouwing blijven.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van [aanvrager bouwvergunning].
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt burgemeester en wethouders van Tilburg in de door [aanvrager bouwvergunning] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,37; het bedrag dient hem door de gemeente Tilburg te worden betaald
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
27.