ECLI:NL:RVS:2002:AE9868

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102592/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door gedeputeerde staten van Noord-Brabant

Op 6 november 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door de gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De zaak had zijn oorsprong in een besluit van 30 november 1998, waarbij de gedeputeerde staten het verzoek van de appellant om schadevergoeding afwezen. Dit besluit werd door de appellant bestreden, maar de gedeputeerde staten verklaarden het bezwaar ongegrond op 17 mei 1999. De rechtbank te 's-Hertogenbosch verklaarde op 27 maart 2001 het beroep van de appellant ongegrond, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 21 mei 2001.

De zaak werd behandeld op 26 augustus 2002, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de gedeputeerde staten door mr. C.A. van Geursen en mr. K.A.E. ten Cate. De appellant stelde dat hij schade had geleden door een eerdere weigering van een verklaring van geen bezwaar voor een bouwvergunning, die hij nodig had voor het houden van een stal voor vleeskuikens en zeugen. De rechtbank had echter geoordeeld dat de gestelde schade niet aan het besluit van de gedeputeerde staten kon worden toegerekend, omdat er geen causaal verband was aangetoond.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant niet had aangetoond dat een correct gemotiveerd besluit tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak aanwezig waren.

Uitspraak

200102592/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 maart 2001 in het geding tussen:
appellant
en
gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 1998 hebben gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gedeputeerde staten) een verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 1999 hebben gedeputeerde staten het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het desbetreffende advies van de bezwaarschriftencommissie zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 27 maart 2001, verzonden op 10 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2001 hebben gedeputeerde staten van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. C.A. van Geursen en mr. K.A.E. ten Cate, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 2 februari 1990 hebben gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar geweigerd in verband met de aanvraag om bouwvergunning van appellant voor een stal voor 80.000 vleeskuikens, 130 zeugen en 200 biggen. Het daartegen door appellant gemaakte bezwaar hebben gedeputeerde staten bij besluit van 6 november 1990 ongegrond verklaard. Bij besluit van 9 november 1993 hebben burgemeester en wethouders van Oploo (thans: Sint Anthonis) aan appellant bouwvergunning verleend voor het oprichten van een stal voor 81.060 vleeskuikens. De Afdeling heeft het besluit van 6 november 1990 bij uitspraak van 7 juli 1995, in zaak no. R03.90.8019, vernietigd wegens strijd met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen.
2.2. Appellant stelt ten gevolge van voormeld besluit van 6 november 1990 schade te hebben geleden. Volgens appellant bestaat de schade uit gederfde winst, doordat hij niet het gevraagde aantal zeugen en biggen heeft kunnen houden en in de jaren 1991 en 1992 geen vleeskuikens heeft kunnen houden. Voorts stelt appellant dat hij het bouwplan zodanig heeft moeten aanpassen, dat het alleen geschikt is voor het houden van vleeskuikens.
2.3. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank de vraag of de schade is veroorzaakt door het besluit van gedeputeerde staten van 6 november 1990 niet aan de hand van een juiste maatstaf heeft beoordeeld.
De rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat de gestelde schade slechts dan aan het besluit van 6 november 1990 kan worden toegerekend indien een verband bestaat tussen deze schade en het gebrek dat tot de vernietiging van dat besluit heeft geleid. Daarbij overweegt de rechtbank terecht dat in dit geval moet worden bezien of aannemelijk is dat een juist gemotiveerd besluit ook tot weigering van de verklaring van geen bezwaar zou hebben geleid.
2.4. Het betoog van appellant dat de rechtbank in elk geval heeft miskend dat gedeputeerde staten bij het besluit van 6 november 1990 de verklaring van geen bezwaar niet hadden mogen weigeren, faalt evenzeer. Gedeputeerde staten hebben zich naar aanleiding van het verzoek van appellant op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de verklaring van geen bezwaar bij een juiste motivering wel zou zijn verleend. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. Daarbij is zij er, anders dan appellant stelt, terecht niet vanuit gegaan dat de Kroon bij haar besluit van 28 augustus 1989, no. 89.020860, alleen goedkeuring zou hebben onthouden aan het gedeelte van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied 1984”, dat betrekking heeft op het perceel waarop het oorspronkelijke bouwplan van appellant was voorzien.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter w.g. Huijben
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
313.