200202284/1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Voorburg, thans de gemeente Leidschendam-Voorburg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 12 maart 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 13 september 2000 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) vergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het verbouwen van een ijssalon tot restaurant aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Voorburg.
Bij besluit van 21 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 29 januari 2001, waarnaar in dit besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 12 maart 2002, verzonden op 14 maart 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 juli 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.G.J. Wijten, en [verzoeker] in persoon zijn verschenen.
2.1. In het geding is de verlening van bouwvergunning aan [vergunninghouder] voor de verbouw van een ijssalon tot restaurant. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Parkweg” is het perceel bestemd voor “Gemengde doeleinden II”. Gronden met deze bestemming zijn ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften onder meer bestemd voor horecadoeleinden, voorzover het betreft de eerste bouwlaag, mits de bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging niet meer bedraagt dan 150 m2 en met dien verstande dat aan de Parkweg tussen de Laan van Oostenburg en de Einddorpstraat ten hoogste 2 vestigingen zijn toegestaan, bestaande uit restaurants, snackbars en/of koffiehuizen.
2.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet blijven de voorschriften van de bouwverordening, voor zover deze niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan, buiten toepassing. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de voorschriften van de bouwverordening van toepassing blijven, indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat die het onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.
Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening, moet, indien de omvang of bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende onbebouwd blijvende terrein. Ingevolge het vierde lid van dat artikel kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid en het derde lid indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of voorzover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
2.3. Burgemeester en wethouders betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bestemmingsplan voorschriften bevat over parkeren en dat daarom op grond van artikel 9 van de Woningwet vermeld artikel 2.5.30 van de bouwverordening buiten toepassing moet blijven bij de beoordeling van de onderhavige bouwaanvraag.
2.3.1. Dit betoog faalt. De Afdeling stelt voorop dat zij geen aanknopingspunten ziet om de stelling van burgemeester en wethouders voor juist te houden dat de toepasselijkheid van artikel 2.5.30 ertoe zou leiden dat de door het bestemmingsplan binnen deze bestemming toegelaten gebruiksmogelijkheden onmogelijk worden gemaakt. Verder stelt de Afdeling vast dat het bestemmingsplan voor de hier toepasselijke bestemming “Gemengde doeleinden II” geen voorschriften bevat over parkeren en dat daarin evenmin staat aangegeven dat de voorschriften van de bouwverordening niettemin buiten toepassing moeten blijven. Daarbij staan de door burgemeester en wethouders aangehaalde planvoorschriften, in zoverre die al als parkeervoorschriften zouden kunnen worden aangemerkt, er niet aan in de weg dat aan artikel 2.5.30 hier aanvullende werking toekomt. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet blijft artikel 2.5.30 dan ook, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, van toepassing bij de beoordeling van de bouwaanvraag.
2.4. Evenzeer faalt het betoog van burgemeester en wethouders dat de rechtbank heeft miskend dat krachtens vermeld vierde lid van artikel 2.5.30 vrijstelling kan worden verleend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat burgemeester en wethouders hebben miskend dat de bouwaanvraag aan artikel 2.5.30 moet worden getoetst en in dat verband hadden te onderzoeken of de realisering van het bouwplan zal leiden tot een vergrote parkeerbehoefte. De rechtbank heeft zich terecht niet uitgelaten over de niet aan de orde zijnde vraag of burgemeester en wethouders mogelijkerwijs vrijstelling krachtens het vierde lid zouden kunnen verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002