200202382/1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 12 maart 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Ridderkerk.
Bij besluit van 22 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders van Ridderkerk (hierna: burgemeester en wethouders), geweigerd appellant vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te verlenen voor het uitbreiden van het kassenareaal met 3500 m2 op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 27 maart 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 12 maart 2002, verzonden op 18 maart 2002, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H. Brunings en
J. van der Waal, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan betreft het uitbreiden van het bestaande kassenareaal met 3500 m2 op het perceel. Het bestaande kassenareaal heeft een oppervlakte van ongeveer 1280 m2.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Plan in hoofdzaak, herziening 1959” rust op het perceel de bestemming agrarische doeleinden of griend- en rietcultuur (categorie D)”.
Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, eerste volzin, van de WRO, voorzover hier van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Ingevolge de laatste volzin van dit artikellid kan de gemeenteraad deze vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.4. Bij besluit van 3 juli 2000 heeft de raad van de gemeente Ridderkerk besloten de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van het geldende bestemmingsplan ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.
2.5. Vast staat, zoals ook door appellant is erkend, dat aan de in artikel 19, vierde lid, van de WRO vervatte voorwaarden voor het kunnen verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, in dit geval niet is voldaan, zodat deze niet anders dan kon worden geweigerd. Anders dan appellant heeft betoogd heeft de rechtbank in de omstandigheid dat burgemeester en wethouders de vrijstelling op inhoudelijke gronden in plaats van op voormelde formele gronden hebben geweigerd terecht geen aanleiding gezien voor vernietiging van de beslissing op bezwaar.
2.6. Voorts is de Afdeling van oordeel dat het aan burgemeester en wethouders gerichte verzoek van appellant van 4 mei 2000, gelet op de bewoordingen ervan, niet tevens kan worden aangemerkt als een verzoek tot het nemen van een voorbereidingsbesluit dan wel tot herziening van het bestemmingsplan.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2002