200200833/1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Milieu-Offensief", gevestigd te Wageningen, en anderen,
appellanten,
burgemeester en wethouders van Helden,
verweerders.
Bij besluit van 18 december 2001, kenmerk 51-16, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een konijnenhouderij op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 2 januari 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De stichting “Stichting Wakker Dier” heeft zich blijkens de aangehechte verklaring van 6 september 2002 teruggetrokken als mede-appellante in dit beroep.
Bij brief van 23 april 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van vergunninghouder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door J.W.M. van der Biesen en G.P.M. Boonekamp, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door mr. A.A.T. Stoffels.
2.1. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het houden van een veebestand van 6.750 vlees- en opfokkonijnen.
2.2. Appellanten betogen dat het in werking zijn van de inrichting zoals vergund zal leiden tot een ontoelaatbare toename van de ammoniakemissie en –depositie. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij betoogd dat verweerders bij de vaststelling van de bestaande rechten dieren hebben betrokken die op een ander perceel werden gehouden dan waarvoor bij het bestreden besluit vergunning is verleend.
2.3. Verweerders menen dat het bij het bestreden besluit vergunde veebestand een ammoniakemissie veroorzaakt die overeenkomt met de ammoniakemissie die veroorzaakt wordt door het veebestand van de onderliggende vergunning. Omdat de afstand tot het dichtstbijgelegen voor verzuring gevoelige gebied niet wijzigt, blijft volgens hen ook de ammoniakdepositie gelijk.
2.4. Bij besluit van 3 februari 1992 hebben verweerders krachtens de Hinderwet een revisievergunning verleend voor een pluimveehouderij en tuinbouwbedrijf op het perceel [locatie]. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting was het vergunde veebestand bestaande uit 27.000 mestkuikens gehuisvest in drie stallen. De stallen 1 en 2 waren volgens de vergunning gesitueerd op het gedeelte van het perceel met kadastraal nummer […] en de derde stal op het gedeelte met nummer […].
De aan het bestreden besluit ten grondslag liggende aanvraag van 2 april 2001 ziet alleen op het perceel met nummer […]. Dit perceel komt overeen met een gedeelte van het perceel dat voorheen kadastraal was genummerd als […], waarop de derde stal was gelegen. Ter zitting is gebleken dat het perceel waaraan thans het kadastrale nummer […] is toegekend, overeenkomt met het perceel dat voorheen genummerd was als […] waarop de stallen 1 en 2 waren gelegen en met een gedeelte van het perceel dat voorheen genummerd was als […]. Het perceel met het kadastrale nummer […] maakt geen deel uit van de onderhavige aanvraag. Niet gebleken is dat dit gedeelte van de vergunning van 3 februari 1992 waarop dit perceelnummer ziet op andere gronden betrokken is of dient te worden bij de aanvraag van 2 april 2001. Verweerders hebben daarom ten onrechte de rechten voor het houden van dieren voorzover deze behoorden bij het perceelgedeelte dat voorheen genummerd was als […] betrokken bij de beoordeling van de aanvraag.
Aangezien de bij het bestreden besluit behorende vergunning niet ziet op het perceelgedeelte met nummer […], kan de vergunning van 3 februari 1992 voor dat gedeelte, anders dan verweerders menen, niet krachtens artikel 8.4, vierde lid, van de Wet milieubeheer op het tijdstip dat de bij het bestreden besluit verleende vergunning onherroepelijk wordt, komen te vervallen. Dat de eigenaar van het perceel voornemens is dat gedeelte van het perceel alleen voor akkerbouw te gebruiken en aldaar geen vee meer te houden maakt dit niet anders.
Geconcludeerd moet worden dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, zodat verweerders bij het nemen van het bestreden besluit hebben gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Helden van 18 december 2001, kenmerk 51-16;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Helden in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Helden te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de gemeente Helden aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2002