200200985/1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Leeuwarden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 2 januari 2002 in de gedingen tussen:
[vergunninghouder], handelende onder de naam “Grillroom Jeruzalem”, gevestigd te Leeuwarden
Bij besluit van 12 augustus 1999 heeft appellant krachtens artikel 2.3.1.1.a, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden (hierna: de APV) aan [vergunninghouder] een vergunning verleend tot 1 januari 2000 voor de exploitatie van een niet-alcoholverstrekkend horecabedrijf in het perceel Nieuwestad 3 te Leeuwarden.
Bij besluit van 11 januari 2000 heeft appellant het daartegen door [vergunninghouder] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van 24 december 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij besluit van 24 februari 2000 heeft appellant aan [vergunninghouder] opnieuw een dergelijke vergunning verleend tot 1 januari 2001.
Bij besluit van 12 december 2000 heeft appellant het daartegen door [vergunninghouder] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften, van 14 november 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 2 januari 2002, verzonden op 8 januari 2002, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) de tegen de besluiten van 11 januari 2000 en 12 december 2000 door [vergunninghouder] ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de burgemeester met inachtneming van de uitspraak nieuwe besluiten neemt op de bezwaarschriften van [vergunninghouder]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door F. Huitema, ambtenaar bij de gemeente Leeuwarden, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV is het de ondernemer van een horecabedrijf toegestaan dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
- van 00.00 uur tot 24.00 uur in de gebieden:
a: binnen de stadsgrachten: de als zodanig aangewezen gebieden in de Horecanota met de bestemming van concentratie-, ontwikkelings-, of consolidatiegebied;
b: het Stationskwartier, begrensd door: Prins Hendrikbrug, Sophialaan, Stationsplein (inclusief het N.S-station), Stationsweg, Zuiderplein, Wirdumerpoortsbrug en midden van de Zuiderstadsgracht; met dien verstande, dat het tussen 03.00 uur en 06.00 uur verboden is nieuwe of komende bezoekers toe te laten in horecabedrijven, waarin alcoholhoudende drank of softdrugs worden verstrekt of verkocht;
- van 06.00 uur tot 23.00 uur in de gebieden:
binnen de stadsgrachten: de als zodanig aangewezen gebieden in de Horecanota met de bestemming van deconcentratiegebied.
Ingevolge het derde lid is het de ondernemer van een horecabedrijf, niet gelegen in een van de in het tweede lid genoemde gebieden, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
- van 01.00 uur tot 06.00 uur
met dien verstande, dat het tussen 00.00 uur en 01.00 uur verboden is nieuwe of komende bezoekers toe te laten in horecabedrijven, waarin alcoholhoudende drank of softdrugs worden verstrekt of verkocht.
Ingevolge het vijfde lid kan de burgemeester overeenkomstig het gestelde in artikel 1.9 door middel van een vergunningsvoorschrift voor een afzonderlijk horecabedrijf of voor een daartoe behorend terras een ander sluitings- en/of toelatingsuur of andere sluitings- en/of toelatingsuren vaststellen.
Ingevolge artikel 2.3.1.4, voor zover hier van belang, kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, bij openbaar bekend te maken besluit tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.2 of 2.3.1.2a. geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk algehele sluiting van een of meer horecabedrijven bevelen.
2.2. [Vergunninghouder] kon zich met de ten behoeve van hem verleende exploitatievergunningen niet verenigen uitsluitend voor zover hierin – in een nota bene onderaan de besluiten – de mededeling was opgenomen dat de toegestane openingstijden voor zijn horecabedrijf zijn: “maandag tot en met zondag: 06:00 – 01:00 uur”.
2.3. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat die mededeling een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Naar haar oordeel vloeit het verbod om het horecabedrijf tussen 01.00 en 06.00 uur geopend te hebben niet rechtstreeks voort uit artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV. Appellant geeft, door het bedrijf van [vergunninghouder] als horecabedrijf aan te merken en zich op het standpunt te stellen dat dit niet is gelegen in de gebieden, genoemd in artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV, uitleg aan de reikwijdte van het in het derde lid neergelegde verbod en stelt daarmee de rechten en verplichtingen van [vergunninghouder] vast, aldus de rechtbank. Bovendien heeft appellant met de mededeling over de toegestane openingstijden volgens de rechtbank te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van de in artikel 2.3.1.4 van de APV neergelegde ontheffingsbevoegdheid.
2.4. Appellant bestrijdt dit oordeel met succes. De openingstijden voor het bedrijf van [vergunninghouder] vloeien rechtstreeks voort uit het bepaalde bij de APV. De rechten en verplichtingen van [vergunninghouder] ter zake van de openingstijden, worden volledig bepaald door de APV. Het besluit aan [vergunninghouder] de verlangde exploitatievergunning te verlenen voegt derhalve in zoverre niets toe. Het bevat geen precisering van diens rechten en verplichtingen. Het ligt voorts niet voor de hand de mededeling omtrent de openingstijden op te vatten als een weigering om van een in de APV neergelegde ontheffingsbevoegdheid gebruik te maken, waarbij overigens, anders dan de rechtbank heeft overwogen, veeleer gedacht zou moeten worden aan de bevoegdheid neergelegd in artikel 2.3.1.2, vijfde lid. Vaststaat dat in de oorspronkelijke aanvraag de door appellant wenselijk geachte openingstijden niet waren ingevuld. Dit impliceert dat geen verzoek om een dergelijke ontheffing door [vergunninghouder] aan zijn aanvrage was verbonden. Ook zijn bezwaarschrift hoefde niet als een dergelijk verzoek te worden opgevat; ware dit anders geweest dan had daarop in beginsel een nieuw primair besluit moeten volgen. De rechtbank heeft het vorenstaande miskend en de besluiten op bezwaar ten onrechte vernietigd. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 2 januari 2002, 00/196 HOREC en 01/62 HOREC;
II. verklaart de beroepen van A.M. [vergunninghouder] alsnog ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2002