200201458/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 25 januari 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Woerden.
Bij besluit van 7 september 1999 hebben burgemeester en wethouders van Woerden (hierna: burgemeester en wethouders) eenrichtingsverkeer (tegen de klok in) ingesteld op de centrumring door de binnenstad van Woerden, waaronder de Kruittorenweg, een verplichte rijrichting ingesteld op een aantal andere wegen en een aantal hiermee samenhangende verkeersmaatregelen getroffen.
Bij besluit van 7 november 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard en hetzelfde verkeersbesluit genomen met een nadere motivering. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 1 maart 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2002, verzonden op 29 januari 2002, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
Op 21 augustus 2002 zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn in afschrift aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. F. van der Brug, advocaat te Utrecht, en ir. J.A. Huizer, werkzaam bij Adviesbureau Peutz & Associés B.V., en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
C. Vermeent en B.H.C.M. Beving, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Aan het verkeersbesluit ligt het Verkeerscirculatieplan 1995 (hierna: het VCP) ten grondslag, dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Woerden op 18 juli 1996. Aanleiding voor het opstellen van het VCP is de bij de gemeente levende wens de binnenstad van Woerden te revitaliseren. Hoofdzakelijk via verkeersmaatregelen wordt beoogd in de binnenstad een optimaal klimaat te creëren voor wonen, werken en winkelen. In het VCP zijn negen verschillende maatregelen onderzocht, waaronder het weren van al het verkeer uit de binnenstad en het afsluiten van een bepaalde straat voor autoverkeer. De keuze voor het instellen van een centrumring met eenrichtingsverkeer, hetgeen op zichzelf niet leidt tot vermindering van het autoverkeer in de binnenstad, is ingegeven door de gunstige herverdeling van de verkeersruimte die dit oplevert. Daardoor komt meer ruimte vrij voor langzaam verkeer (fietspaden en –stroken of bredere trottoirs). Andere gunstige gevolgen van deze variant zijn dat ontsluiting van de binnenstad geschiedt via een heldere en logische route en dat de verkeersafwikkeling op de kruispunten met eenrichtingsverkeer eenvoudiger, overzichtelijker en veiliger wordt.
2.2. Appellanten zijn woonachtig aan de [locatie], welke weg na realisering van het verkeersbesluit deel zal uitmaken van de centrumring. Tussen partijen is niet in geschil dat de verkeersdruk op de [locatie] ten gevolge van het verkeersbesluit zal toenemen. Dit wordt ook onderkend in het onderzoek dat burgemeester en wethouders in de bezwaarfase hebben laten uitvoeren door Ramakers Raadgevend Ingenieursbureau B.V. Ter bestrijding van de te verwachten toename van geluidsoverlast en trillingshinder hebben burgemeester en wethouders in de beslissing op bezwaar een aantal compenserende maatregelen aangekondigd ten behoeve van de woningen gelegen aan de [locatie], waaronder het instellen van een maximumsnelheid van 30 km per uur in de binnenstad, aanpassing van de wegverharding, gevelisolatie van de begane grond en op termijn mogelijk van de hogere verdiepingen, en het vastleggen van de bestaande situatie wat betreft de situatie van de gevels in een nulmeting. Zij zijn blijkens de beslissing op bezwaar van mening dat de toename van geluid door deze maatregelen wordt weggenomen, de trillingshinder tot een minimum wordt beperkt en de oversteekbaarheid, ondanks de toegenomen verkeersdruk, nog steeds als goed kan worden gekwalificeerd. Om deze redenen menen zij dat het algemeen verkeersbelang dient te prevaleren boven de belangen van de bewoners van de [locatie].
2.3. Appellanten betogen hoofdzakelijk dat de rechtbank heeft miskend dat de toegezegde compenserende maatregelen niet toereikend zullen zijn. Zij beroepen zich daarbij onder meer op deskundigenrapporten van Peutz & Associés B.V. (hierna: Peutz) van 7 december 1999, 11 december 2000 en 20 augustus 2002.
2.4. De Afdeling stelt voorop dat het treffen van een verkeersmaatregel als de onderhavige als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd, en dat de nadelige gevolgen van een dergelijke maatregel in beginsel voor rekening van betrokkenen behoren te blijven. Dat neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen waardoor individuele belangen ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar worden getroffen, dat het uit die maatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat ook burgemeester en wethouders van mening zijn dat, indien de geluidsoverlast en trillingshinder, ondanks de getroffen maatregelen, zullen toenemen tot hetgeen maximaal door deskundigen mogelijk wordt geacht (het zogeheten worst case scenario), de overlast als onaanvaardbaar voor de bewoners moet worden gekwalificeerd. Vooralsnog bestaat geen zekerheid over het uitblijven van de door appellanten gevreesde en door burgemeester en wethouders onaanvaardbaar geachte effecten. Burgemeester en wethouders hebben evenwel toegezegd dat indien zich deze situatie zou voordoen – hetgeen zij overigens niet aannemelijk achten – nader beraad zal plaatsvinden over financiële compensatie.
Mede gezien de omstandigheid dat niet is gebleken dat er thans verkeersmaatregelen mogelijk zijn die de hierboven omschreven nadelige effecten niet of in mindere mate zullen hebben, moet daarom met de rechtbank worden geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid de met het verkeersbesluit gediende belangen zwaarder hebben kunnen laten wegen dan het belang van appellanten bij het instandhouden van de oude situatie.
2.5. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd terzake van de oversteekbaarheid van de [locatie] kan niet tot een ander oordeel leiden. Appellanten zijn er niet in geslaagd het standpunt van burgemeester en wethouders dat de oversteekbaarheid van de [locatie] nog altijd als goed kan worden beschouwd, te weerleggen met een gemotiveerd, andersluidend oordeel. Het door hen overgelegde rapport van mr.ir. R.G.M. van Rooij, waarin wordt betoogd dat het standpunt van burgemeester en wethouders niet verifieerbaar is, is daarvoor onvoldoende.
De conclusie uit het vorenstaande is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd, niet kan leiden tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002