ECLI:NL:RVS:2002:AE8497

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200605/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.H. Lauwaars
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en milieucategorieën in Hoonhorst

In deze zaak heeft de Raad van State op 9 oktober 2002 uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Koelmansstraat 23" door de gedeputeerde staten van Overijssel. Het bestemmingsplan, vastgesteld door de gemeenteraad van Dalfsen op 23 april 2001, beoogde de bouw van een werkplaats achter de huidige bebouwing. Appellant, die niet verschenen was, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, stellende dat het plan niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat het bouwbedrijf niet thuishoort in een woonomgeving. De gemeenteraad verdedigde het plan door te stellen dat het kleinschalige karakter van de activiteiten van het bouwbedrijf het mogelijk maakt om dit in de kern van Hoonhorst te situeren.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld op 2 augustus 2002, waarbij de vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat de gedeputeerde staten bij hun besluit om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan niet de vereiste zorgvuldigheid in acht hebben genomen. De Afdeling concludeerde dat het besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er sprake was van een innerlijk tegenstrijdig besluit. De Afdeling heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van de gedeputeerde staten vernietigd, met de verplichting om het griffierecht aan appellant te vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de goedkeuring van bestemmingsplannen en de noodzaak om rekening te houden met de milieucategorieën van bedrijven in woonomgevingen. De uitspraak heeft implicaties voor de ruimtelijke ordening en de wijze waarop gemeenten en provincies besluiten nemen over bestemmingsplannen.

Uitspraak

200200605/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2001 heeft de gemeenteraad van Dalfsen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 12 april 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Koelmansstraat 23".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 28 november 2001,
nr. RWB/2001/2160, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 april 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het gemeentebestuur. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2002, waar
verweerders, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door T. Hoefnagels en E.H. Vugteveen, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord. Appellant is niet verschenen.
2. Overwegingen
Het plan beoogt de bouw van een werkplaats achter de huidige bebouwing van [partij] aan de [locatie] mogelijk te maken. Verweerders hebben bij het bestreden besluit het bestemmingsplan grotendeels goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeu- ring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om in voorkomend geval -mede op basis van de ingebrachte bedenkingen- te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant stelt dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd, voorzover het plan voorziet in een werkplaats aan de zuidzijde van het huidige bedrijfsperceel aan de [locatie]. Hij voert daartoe aan dat een dergelijk bouwbedrijf niet thuishoort in een woonomgeving maar veeleer op een industrieterrein. Appellant is van mening dat het bedrijf uit milieuhygiënisch oogpunt niet aanvaardbaar is. Het bouwbedrijf zou in een hogere milieubelastingscategorie vallen dan ter plaatse is toegestaan en niet voor een vrijstelling in de zin van artikel 4, lid 5, sub A2, van de planvoorschriften in aanmerking komen.
Tevens ontkent appellant dat het bouwbedrijf in economische en sociale zin aan Hoonhorst is gebonden. Bovendien heeft onvoldoende onderzoek naar alternatieven plaatsgevonden.
2.3.1. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het kleinschalige karakter van de activiteiten van het bouwbedrijf en de functie ervan, het bedrijf past in de kern van Hoonhorst. Volgens de gemeenteraad heeft voldoende onderzoek naar alternatieve locaties plaatsgevonden. In het verleden was ter plaatse sprake van winkelactiviteiten en ook het bouwbedrijf zal een winkel exploiteren.
Aan de in de VNG-Brochure Bedrijven en milieuzonering (hierna: de Brochure) genoemde richtlijnen voor afstand en geluid wordt, volgens de gemeenteraad, voldaan. Bovendien valt het bedrijf, aldus de gemeenteraad, inmiddels onder het Besluit bouw-en houtbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit), hetgeen vereist dat het bouwbedrijf daadwerkelijk aantoont dat het aan de geluidsnormen voldoet.
Volgens de gemeenteraad zal de feitelijke situatie onder het plan verbeteren aangezien na de bouw van de werkplaats goederen in deze werkplaats kunnen worden opgeslagen. Bovendien zal daar ook het merendeel van de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
2.3.2. Verweerders hebben goedkeuring onthouden aan enkele onderdelen van de voorschriften om de bedrijfsbestemming te beperken tot bedrijven in milieucategorie 1 en 2 van de Brochure. Voor het overige achten verweerders het plan in overeenstemming met het provinciale beleid om de leefbaarheid in kleine kernen te behouden. De winkelfunctie ter plaatse kan alleen in combinatie met een ander bedrijf worden gehandhaafd.
Gelet op de omvang en de aard van de activiteiten hebben verweerders zich op het standpunt gesteld dat een afstand van 30 meter tot de naastgelegen burgerwoning in dit specifieke geval aanvaardbaar is.
2.3.3. Ten aanzien van het bezwaar van appellant dat het in geding zijnde bedrijf niet plaatsgebonden is, merkt de Afdeling op dat het uit het Streekplan “Overijssel 2000+” voortvloeiende beleid als toetsingskader heeft gediend voor verweerders. In dit Streekplan wordt niet vereist dat het bedrijf plaatsgebonden is.
Het plan maakt onderscheid in een voor- en achterdeel van het complex. Het voorste deel heeft de bestemming “Bedrijfsdoeleinden B” en is bestemd voor winkels, kantoren en opslagruimte.
Het achterste deel van het complex heeft de bestemming “Bedrijfsdoeleinden B” ” en is bestemd voor ambachtelijke en verzorgende bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3 van de bij het bestemmingsplan horende lijst met bedrijfstypen. Verweerders hebben echter -voorzover hier van belang- goedkeuring onthouden aan de planvoorschriften, voorzover deze zonder meer bedrijven uit milieucategorie 3 toestaan. Blijkens de bij het plan behorende lijst met bedrijfstypen valt het in het geding zijnde bouwbedrijf onder het bedrijfstype “bouwbedrijven en aannemersbedrijven met werkplaats” en betreft het een bedrijfstype in milieucategorie 3. Bij dit bedrijfstype staat de toevoeging “D” vermeld, die in de Brochure aangeeft dat er binnen een bepaald bedrijfstype een dermate grote diversiteit bestaat dat van de in de Brochure aangegeven afstand met meer dan één afstandsstap mag worden afgeweken. Nog daargelaten dat in het bestemmingsplan geen uitleg wordt gegeven aan de genoemde toevoeging, doet deze toevoeging niets af aan de milieucategorie waarin het desbetreffende bedrijf valt. Aangezien verweerders enerzijds goedkeuring hebben onthouden aan artikel 4, eerste lid, sub a en sub b en aan artikel 4, vijfde lid, sub a, onder 1, van de planvoorschriften om te voorkomen dat op het perceel aan de [locatie] ambachtelijke en verzorgende bedrijven uit categorie 3 kunnen worden gevestigd, maar anderzijds wel goedkeuring hebben verleend voorzover het plan het in geding zijnde bedrijf uit milieubelastingscategorie 3 daar toestaat, is sprake van een innerlijk tegenstrijdig besluit.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
Gelet hierop behoeven de overige bezwaren geen bespreking meer.
2.3.4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Overijssel van 28 november 2001, nr. RWB/2001/2160, voorzover het het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B" " betreft;
III. gelast dat de provincie Overijssel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002
234-425.