ECLI:NL:RVS:2002:AE8495

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202596/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende revisievergunning voor inrichting op perceel Lange Hofstede 3 te Buren

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 oktober 2002 uitspraak gedaan over een beroep tegen een verleende revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer. De vergunning was verleend aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Roll-on" voor de inrichting op het perceel Lange Hofstede 3 te Buren. De appellante, die zich benadeeld voelde door de vergunningverlening, stelde dat de vergunning niet voldoende brandpreventieve maatregelen voorschreef, met name de verplichting tot het aanbrengen van een brandwerende muur tussen haar bedrijfspand en het pand van vergunninghoudster. De burgemeester en wethouders van Buren, als verweerders, stelden dat de verplichting tot brandpreventie voortvloeit uit het Bouwbesluit, en dat de verleende vergunning in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving.

De Afdeling heeft de argumenten van appellante en verweerders zorgvuldig afgewogen. Het oordeel was dat de artikelen van het Bouwbesluit, die betrekking hebben op brandcompartimenten en brandpreventieve voorzieningen, ook van toepassing zijn op de situatie tussen de twee panden. De Afdeling concludeerde dat de verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de activiteiten binnen de inrichting niet zodanig waren dat dit zou moeten leiden tot het weigeren van de vergunning of het stellen van nadere voorschriften. De beroepsgrond van appellante, die vreesde dat de voorschriften niet nageleefd zouden worden, werd verworpen, omdat deze niet betrekking had op de rechtmatigheid van de vergunning zelf.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 oktober 2002.

Uitspraak

200202596/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant], gevestigd te [plaats],
en
burgemeester en wethouders van Buren,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2002, kenmerk MV00-12, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan “Roll-on” (voorheen: “Machinefabriek [naam]”) een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor de inrichting op het perceel Lange Hofstede 3 te Buren, kadastraal bekend gemeente Buren, sectie E, nummer 468.
Tegen dit besluit heeft appellante bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 juli 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde],
en verweerders, vertegenwoordigd door O.D. Zwakman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning heeft betrekking op een inrichting voor het fabriceren van diverse aanhangwagens en trailers alsmede het vervaardigen van sandwichpanelen.
2.2. Appellante is van mening dat verweerders ten onrechte in de revisievergunning niet hebben bepaald dat vergunninghoudster een brandwerende muur tussen haar bedrijfspand en het direct aangrenzende bedrijfspand van appellante dient aan te brengen.
2.2.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de verplichting tot het treffen van brandpreventieve voorzieningen tussen beide panden voortvloeit uit de artikelen 186, eerste lid, en 300 van het Bouwbesluit.
2.2.2. Ingevolge de artikelen 186, eerste lid, en 300 van het Bouwbesluit (hierna: het Besluit) moet een gebouw, voorzover dat een voor mensen toegankelijke, overdekte en geheel met wanden omsloten ruimte vormt, zodanig in brandcompartimenten zijn ingericht dat een in dat gebouw begonnen brand zich niet binnen korte tijd kan uitbreiden naar een ander deel van het gebouw of naar een ander gebouw.
Deze artikelen hebben betrekking op respectievelijk nog te bouwen en bestaande gebouwen.
2.2.3 De Afdeling is van oordeel, mede gelet op de toelichting bij het Besluit, dat bovenstaande artikelen aldus moeten worden begrepen dat met het inrichten van ruimtes in brandcompartimenten op zodanige wijze dat een in dat gebouw begonnen brand zich niet binnen korte tijd kan uitbreiden naar een ander deel van het gebouw of naar een ander gebouw, ook het treffen van brandpreventieve voorzieningen aan muren die grenzen aan andere gebouwen wordt bedoeld.
De noodzaak tot het treffen van brandwerende voorzieningen in en aan gebouwen komt primair aan de orde in het kader van de Woningwet en zijn uitvoeringsregelingen. Daarnaast blijft in het kader van vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer ruimte voor een aanvullende toets. Waar het gaat om de activiteiten van de inrichting is onder hoofdstuk 3 van de voorschriften “Brandpreventie en brandbestrijding” een aantal voorschriften opgenomen met betrekking tot onder meer de aanwezigheid van brandblusmiddelen. Gelet op deze voorschriften en de verplichtingen die voortvloeien uit het Bouwbesluit ten aanzien van de brandwerendheid van het gebouw is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat niet zodanige activiteiten binnen de inrichting plaatsvinden, dat deze zouden moeten leiden tot het weigeren van de vergunning of tot het stellen van nadere voorschriften.
2.2.4 Appellantes beroepsgrond betreffende haar vrees dat het Besluit en de vergunningvoorschriften niet (zullen) worden nageleefd, heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften van het Besluit en van onderhavige vergunning.
2.3 Het beroep is ongegrond.
2.4 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Oudenaller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002
179-353.