200202588/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging van eigenaren “Kazemat-Noord”, gevestigd te Zaltbommel,
appellante,
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
Bij besluit van 10 oktober 2001 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel, op voorstel van burgemeester en wethouders van 27 september 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Kinderboerderij - kern Zaltbommel -".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 26 maart 2002,
nr. RE2001.111255, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 juni 2002 hebben verweerders medegedeeld dat het beroepschrift hun geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, en de gemeenteraad van Zaltbommel, vertegenwoordigd door M.A.J. Kösters-Verhoeven en F.H.P. Melling, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen de Stichting Kinderboerderij Zaltbommel, vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Appellante is zonder kennisgeving niet verschenen.
2.1. Het plan voorziet in de oprichting van een kinderboerderij in de groenzone tussen de Buitentuin en de Kazemat in de kern van de gemeente Zaltbommel.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante wil vasthouden aan het planologisch regiem van het vorige bestemmingsplan, omdat zij vreest dat de oprichting van een kinderboerderij naast het reeds bestaande trapveldje en de speeltuin zal leiden tot aantasting van het uitzicht, verdwijning van de groenvoorziening, parkeeroverlast, stankoverlast en waardedaling van de appartementen in het appartementencomplex “Kazemat-Noord”. Zij trekt verder de bestuurlijke continuïteit van de stichting “Kinderboerderij Zaltbommel” in twijfel omdat twee van de drie bestuursleden zijn afgetreden. Appellante is voorts van mening dat in de directe omgeving van Zaltbommel alternatieve locaties aanwezig zijn voor een kinderboerderij.
2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de groenzone tussen de Buitentuin en de Kazemat op grond van het vorige bestemmingsplan reeds is ingericht met recreatieve voorzieningen, zoals een trapveldje en een speeltuin en dat een kinderboerderij hierbij aansluit. Hij heeft ten aanzien van de gestelde aantasting van het woongenot verder overwogen dat de afstand tussen het appartementencomplex “Kazemat-Noord” en het hek van de kinderboerderij ruim 30 meter bedraagt.
2.5. Verweerders hebben - met uitzondering van het deel van het bouwvlak binnen de nadere aanduiding “leidingtracé” – geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en het plan in zoverre goedgekeurd. Verweerders hebben overwogen dat zij niet aannemelijk achten dat door de kinderboerderij de overlast onevenredig zal toenemen, aangezien de bezoekers van de kinderboerderij tevens gebruikers kunnen zijn van de speeltuin. Zij hebben voorts overwogen dat in het plangebied voldoende parkeervoorzieningen aanwezig zijn en dat geen sprake zal zijn van onevenredige stankoverlast, aangezien het appartementencomplex “Kazemat-Noord” ten westen van de kinderboerderij is gelegen en de heersende windrichting uit het westen komt.
2.6. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als “groenvoorzieningen” aangewezen gronden bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, paden en een kinderboerderij.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften zijn op deze gronden toegelaten: dierenverblijven en een beheerdersonderkomen; verharding; bij de functie behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Ingevolge artikel 3, derde lid, onder a, van de planvoorschriften geldt dat de gebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak mogen worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3,5 meter en tot een maximaal bebouwingspercentage van 60%.
Ingevolge artikel 3, derde lid, onder b, van de planvoorschriften mag de hoogte van andere bouwwerken niet meer dan 3 meter bedragen, behoudens palen en masten, waarvan de hoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.
2.6.1. De Afdeling stelt voorop dat aan een geldend bestemmingsplan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen kunnen andere bestemmingen en voorschriften in een plan worden opgenomen.
2.6.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerders niet het standpunt hebben kunnen innemen dat een kinderboerderij in de groenzone tussen de Buitentuin en de Kazemat planologisch aanvaardbaar is en niet leidt tot onevenredige aantasting van het woongenot van de bewoners van het appartementencomplex “Kazemat-Noord”. Hierbij is in aanmerking genomen dat de voorziene kinderboerderij kleinschalig is. Ter zitting is gebleken dat op de kinderboerderij een bescheiden aantal kleine dieren zal worden gehouden dat geen onevenredige stank- en geluidsoverlast zal veroorzaken. Het betreft onder andere tien geiten, tien kippen, konijnen, cavia’s en twee zogenoemde mini-zwijntjes, waarvan de beperkte hoeveelheid mest zal worden afgevoerd. De twee stallen zullen uit het zicht onder de bomen op een afstand van ongeveer 45 meter van het appartementencomplex “Kazemat-Noord” worden gebouwd.
Voorts is in aanmerking genomen dat in de desbetreffende groenzone reeds andere recreatieve voorzieningen zijn opgericht. Appellante heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de kinderboerderij tot een onevenredig grote toeneming van het verkeer zal leiden. Voor zover appellante bevreesd is voor foutief parkeren in hun buurt, betreft dit een kwestie van handhaving van de wegenverkeersregelgeving die hier niet aan de orde is.
Onder deze omstandigheden acht de Afdeling het standpunt van verweerders dat een minimale afstand van 40 meter tussen de stallen van de kinderboerderij en het appartementencomplex “Kazemat-Noord” aanvaardbaar is, niet onredelijk.
2.6.3. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de appartementen van het appartementencomplex “Kazemat-Noord” betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerders hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen.
2.6.4. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerders hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.6.5. De Afdeling overweegt voorts dat verweerders in het kader van deze procedure terecht niet zijn getreden in de bestuurlijke continuïteit van de stichting “Kinderboerderij”. Dit zou immers in strijd zijn met de taak van verweerders, zoals weergegeven in overweging 2.2. Overigens blijkt uit de toelichting op het plan dat de stichting “Kinderboerderij” de aanleg en de exploitatie van de kinderboerderij zelf financiert. De Afdeling ziet geen reden aan de financiering van de kinderboerderij te twijfelen.
2.7. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002