ECLI:NL:RVS:2002:AE8478
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- J.A.W. Scholten-Hinloopen
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor de behandeling van asielverzoeken onder de Dublin Overeenkomst
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel had afgewezen. De Staatssecretaris van Justitie had op 12 december 2001 besloten om de aanvragen van de appellanten af te wijzen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van hun asielverzoeken op basis van de Dublin Overeenkomst. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellanten ongegrond op 15 maart 2002. De appellanten stelden dat er een verschil in uitzettingsbeleid was tussen Nederland en Duitsland, en dat dit hen zou schaden, omdat Nederland een besluitmoratorium had voor Afghaanse asielzoekers, terwijl Duitsland dat niet had. Ze voerden aan dat de overdracht aan Duitsland een schending van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM zou zijn.
De Raad van State overwoog dat de staatssecretaris er in het algemeen van uit mag gaan dat de lidstaten van de Dublin Overeenkomst hun verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM naleven. De Raad stelde vast dat de appellanten niet voldoende concrete aanwijzingen hadden gegeven dat Duitsland zijn verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het verschil in uitzettingsbeleid geen reden was voor de staatssecretaris om de behandeling van de asielverzoeken aan zich te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep kennelijk ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.