ECLI:NL:RVS:2002:AE8412
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- A.U. Kallan
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank over vreemdelingenbewaring en aanvraag verblijfsvergunning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De appellant, die in deze procedure optreedt als vreemdeling, heeft tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 10 juli 2002, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, waarbij de appellant zich niet kon verenigen met de beslissing van de rechtbank. De appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij was gegaan aan de omstandigheid dat er geen categoriewijziging had plaatsgevonden na zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Hij stelde dat de rechtbank ambtshalve aanleiding had moeten zien om de vreemdelingenbewaring op te heffen.
De Raad van State overweegt dat de grieven van de appellant niet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De eerste grief van de appellant is een herhaling van eerder aangevoerde standpunten, waarop de rechtbank al had beslist. De Raad concludeert dat er geen sprake is van nieuwe grieven die tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank kunnen leiden. De tweede grief, die betrekking heeft op de categoriewijziging, wordt eveneens verworpen. De Raad stelt vast dat de rechtbank niet ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om de bewaring op te heffen, gezien de mededeling van de staatssecretaris dat er tijdig op de aanvraag zou worden beslist.
Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2002.