ECLI:NL:RVS:2002:AE8283

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200950/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor rundvee-, varkens- en pluimveehouderij op milieuaspecten

In deze zaak heeft de vereniging 'Vereniging Milieu-Offensief' beroep ingesteld tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Putten, waarbij een revisievergunning is verleend voor een rundvee-, varkens- en pluimveehouderij. Het besluit, dat op 21 december 2001 is genomen, is ter inzage gelegd op 4 januari 2002. De appellante heeft op 14 februari 2002 beroep ingesteld, met aanvullende gronden op 19 maart 2002. Tijdens de procedure hebben twee mede-appellanten zich teruggetrokken. De zaak is behandeld op 19 september 2002, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door mr. V. Wösten en de verweerders door drs. K. van der Woud.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vergunning op onjuiste gronden is verleend. De appellante heeft terecht aangevoerd dat de stankhinder die door de inrichting kan ontstaan, niet adequaat is beoordeeld door de verweerders. De Afdeling heeft vastgesteld dat de verweerders bij de beoordeling van de aanvraag ten onrechte hebben aangenomen dat er bij het houden van kippen sprake zou zijn van kortdurende mestopslag. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van burgemeester en wethouders van Putten vernietigd. Tevens zijn de verweerders veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die zijn vastgesteld op € 322,00, en is de gemeente Putten verplicht om het griffierecht van € 218,00 aan de appellante te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 2 oktober 2002.

Uitspraak

200200950/1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Milieu-Offensief", gevestigd te Wageningen,
appellante,
en
burgemeester en wethouders van Putten,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2001, kenmerk BM/01/18976C, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een rundvee-, varkens- en pluimveehouderij op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 4 januari 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht. [Mede-appellant] heeft zich blijkens de aangehechte verklaring van 16 mei 2002 teruggetrokken in dit beroep. De stichting “Stichting Wakker Dier” heeft zich blijkens de aangehechte verklaring van 6 september 2002 eveneens teruggetrokken als mede-appellante in dit beroep.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door drs. K. van der Woud, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.2. Appellante vreest toename van stankhinder. Zij stelt dat verweerders de stankhinder die veroorzaakt zal worden door het in werking zijn van de inrichting zoals vergund onjuist hebben beoordeeld.
Verweerders hebben in hun brief van 7 augustus 2002 en ter zitting erkend dat zij – gelijk appellante heeft gesteld – er bij de beoordeling van de aanvraag ten onrechte van uit zijn gegaan dat bij het houden van kippen sprake zou zijn van kortdurende mestopslag. Zij erkennen dat het bestreden besluit om deze reden op onjuiste gronden berust.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de benodigde zorgvuldigheid is voorbereid.
2.3. Het beroep is gegrond. Nu het stankaspect bepalend is voor de beantwoording van de vraag of de gevraagde vergunning verleend kan worden, dient het gehele besluit te worden vernietigd.
2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Putten van 21 december 2001, kenmerk BM/01/18976C;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Putten in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Putten te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de gemeente Putten aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2002
312-314.