ECLI:NL:RVS:2002:AE8276

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201416/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.L. Berg
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieu-effectrapportage en vergunningverlening voor vleesvarkenshouderij in Bladel

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Bladel, waarbij op 22 januari 2002 een revisievergunning is verleend voor een vleesvarkenshouderij. De vergunninghouder had een vergunning aangevraagd voor het houden van 4.944 mestvarkens op een perceel in Bladel. De appellanten, waaronder de Stichting Brabantse Milieufederatie, hebben beroep ingesteld omdat zij van mening zijn dat het besluit in strijd is met de Wet milieubeheer, met name omdat er geen milieu-effectrapport is opgesteld. De zaak is ter zitting behandeld op 5 augustus 2002, waar de appellanten en de verweerders, vertegenwoordigd door hun advocaten, aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de kennisgeving van het ontwerp van het besluit op de juiste wijze is gepubliceerd en dat de appellanten niet ontvankelijk zijn in hun beroep voor wat betreft de gronden inzake geluidhinder en ammoniak, omdat zij geen bedenkingen hebben ingediend. Echter, de Afdeling heeft vastgesteld dat de vergunningverlening in strijd is met de Wet milieubeheer, omdat er geen milieu-effectrapport is overgelegd bij de aanvraag. Dit is in strijd met de vereisten van artikel 7.28 van de Wet milieubeheer, die stelt dat een milieu-effectrapport moet worden ingediend bij aanvragen die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Raad van State heeft het beroep van de appellanten, voor zover ontvankelijk, gegrond verklaard en het besluit van de burgemeester en wethouders van Bladel vernietigd. De gemeente Bladel is veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en moet het griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 2 oktober 2002.

Uitspraak

200201416/1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats] en de stichting "Stichting Brabantse Milieufederatie", gevestigd te Tilburg,
en
burgemeester en wethouders van Bladel,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2002, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een vleesvarkenshouderij op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 28 januari 2002 ter inzage gelegd.
Bij brief van 18 maart 2002 hebben verweerders gesteld dat als datum van het besluit moet worden gelezen 15 januari 2002.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 mei 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2002, waar appellanten, van wie [appellant] in persoon en bijgestaan door
[gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. E. Broeren, advocaat te Breda en F.H.J.J. Lenaers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder als partij gehoord, vertegenwoordigd door mr. M.E.F. Haven, gemachtigde. Verder zijn ter zitting S.P. Grem en J.J.P.M. van Hout, respectievelijk burgemeester en gemeentesecretaris van de gemeente, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten hebben betoogd dat het besluit in strijd met artikel 13.4 van de Wet milieubeheer niet op het publicatiebord van de gemeente is aangeplakt. Zij zijn van mening dat belanghebbenden hierdoor in hun belangen zijn geschaad. Hoewel [appellant] geen bedenkingen heeft ingediend, is het beroep voorzover door hem ingediend gelet op het voorgaande ontvankelijk, aldus appellanten.
2.1.1. Verweerders hebben gesteld dat voldaan is aan artikel 13.4 van de Wet milieubeheer, nu alle kennisgevingen bij de hoofdingang van het gemeentehuis aan de binnenzijde van het raam worden aangeplakt. Zij zijn van mening dat het beroep voorzover dit is ingesteld door [appellant] niet-ontvankelijk is, aangezien hij geen bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit heeft ingebracht. Voorts hebben zij betoogd dat de beroepsgrond met betrekking tot de geluidnormen niet in de bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit is aangevoerd, zodat het beroep van appellanten volgens hen in zoverre eveneens niet-ontvankelijk is.
2.1.2. Ingevolge artikel 13.4, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, geschiedt de terinzagelegging als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van een aanvraag om vergunning of ontheffing die betrekking heeft op een inrichting of werk, in ieder geval op het gemeentehuis van de gemeente waarin de inrichting of het werk geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen, en wordt van het ontwerp gelijktijdig mededeling gedaan door aanplakking van een kennisgeving aan dat gemeentehuis, op zodanige wijze dat de inhoud van de kennisgeving voor het publiek duidelijk leesbaar is.
Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
2.1.3. De Afdeling overweegt dat ter zitting voldoende aannemelijk is geworden dat de kennisgeving van het ontwerp van het besluit is aangeplakt aan het gemeentehuis. De beroepsgrond faalt.
[Appellant] heeft geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing, behalve wat de grond met betrekking tot de bestaande rechten betreft. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan [appellant] redelijkerwijs niet kan worden verweten voor het overige geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van [appellant], behalve wat de grond met betrekking tot de bestaande rechten betreft, niet-ontvankelijk is.
Appellanten hebben voorts de gronden inzake geluidoverlast en ammoniak niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.2. Appellanten betogen dat ten onrechte geen milieu-effectrapport is opgesteld.
2.2.1. Verweerders staan op het standpunt dat geen milieu-effectrapport behoeft te worden gemaakt, aangezien geen sprake is van oprichting van een inrichting nu voor de inrichting eerder, op 8 december 1998, een vergunning is verleend voor het houden van 4950 vleesvarkens.
2.2.2. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen, die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Daarbij worden een of meer besluiten van bestuursorganen ter zake van die activiteiten aangewezen, bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapport moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 7.27, eerste lid, van de Wet milieubeheer neemt het bevoegd gezag een besluit bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapport moet worden gemaakt, niet dan nadat toepassing is gegeven aan de artikelen 7.12 tot en met 7.26.
Ingevolge artikel 7.28, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer laat het bevoegd gezag een aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 7.27 buiten behandeling indien bij het indienen van de aanvraag geen milieu-effectrapport is overgelegd.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna te noemen: het Besluit) worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven.
In onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit is in categorie 14 - voorzover hier van belang - als activiteit onder meer aangewezen de oprichting van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van varkens in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens.
2.2.3. De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning ziet op het houden van 4.944 mestvarkens in drie Groen Label-stallen BB 97.07.056V2. Eerder is bij besluit van 8 december 1998 een revisievergunning verleend (hierna te noemen: de onderliggende vergunning), welke op 18 januari 1999 onherroepelijk is geworden. Deze vergunning had betrekking op het houden van 4.950 mestvarkens in drie Groen Label-stallen BB 97.07.056. Bij de aanvraag om de onderliggende vergunning is geen milieu-effectrapport overgelegd. Voorts waren de stallen op de datum van het bestreden besluit niet opgericht.
Onder deze omstandigheden is de Afdeling, gelet op haar uitspraak van 18 september 2002, no. 200101842/2 (aangehecht), van oordeel dat het realiseren van de drie stallen moet worden aangemerkt als de oprichting van een inrichting als bedoeld in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage. Nu het aantal mestvarkens blijkens de aanvraag in de nieuw te bouwen stallen de in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage opgenomen drempelwaarde overschrijdt, had op grond van artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, eerste lid, van het Besluit bij de aanvraag een milieu-effectrapport moeten worden overgelegd. Dat de onderliggende vergunning op de datum van het bestreden besluit wellicht nog niet was vervallen, leidt niet tot een ander oordeel nu van deze vergunning geen gebruik is gemaakt en bij de voorbereiding van de onderliggende vergunning geen milieu-effectrapportage is gemaakt.
Verweerders hebben derhalve door ondanks het ontbreken van een milieu-effectrapport bij de aanvraag om vergunning een beslissing op die aanvraag te nemen, gehandeld in strijd met artikel 7.28, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.3. Het beroep is, voorzover ontvankelijk, gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het de gronden inzake geluidhinder en ammoniak betreft en voorzover het is ingediend door [appellant], behalve wat de grond met betrekking tot de bestaande rechten betreft;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Bladel van 15 januari 2002;
IV. veroordeelt burgemeester en wethouders van Bladel in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Bladel te worden betaald aan appellanten;
V. gelast dat de gemeente Bladel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door drs. E.L. Berg, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Berg w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2002
154-324.