ECLI:NL:RVS:2002:AE8230
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- J.A.W. Scholten-Hinloopen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 20 juni 2002 een vrijheidsontnemende maatregel had opgeheven. De vreemdeling, aan wie toegang tot Nederland was geweigerd, was op 10 juni 2002 onderworpen aan een vrijheidsontnemende maatregel op basis van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in strijd had gehandeld met zijn eigen beleid en met artikel 5 van het EVRM, omdat de vreemdeling niet in een voor hem begrijpelijke taal was geïnformeerd over de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van beroep.
De Raad van State oordeelde echter dat de vreemdeling de Engelse taal voldoende beheerst om de mededelingen over zijn vrijheidsontneming en de rechtsmiddelen te begrijpen. De ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee had verklaard dat de vreemdeling de beschikking in het Engels had ontvangen en deze had begrepen. De Raad van State concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris in strijd met de Vc 2000 en het EVRM had gehandeld. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste communicatie met vreemdelingen in procedures die hun vrijheid aangaan, maar bevestigt ook dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de wetgeving, mits de vreemdeling de taal voldoende beheerst. De beslissing werd genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 31 juli 2002.