ECLI:NL:RVS:2002:AE8045
Raad van State
- Vereenvoudigde behandeling
- P. van Dijk
- R. Cleton
- J.P.H. Donner
- Rechtspraak.nl
Intrekking van gedoogbesluit inzake composteerinrichting en de kwalificatie als besluit
In deze zaak heeft de Raad van State op 4 juni 2002 uitspraak gedaan over de intrekking van een gedoogbesluit dat was verleend aan de ECO-composteerbedrijf BV. Het gedoogbesluit, dat op 10 juli 2000 was genomen, stond onder voorwaarden toe dat maximaal 30 procent van de te composteren groenafvalstoffen uit bermgrassen en berm- en slootmaaisel bestond, in plaats van de voorgeschreven 10 procent. Dit besluit was een afwijking van de vergunning die eerder op 4 juni 1996 was verleend. Op 9 mei 2001 trokken de gedeputeerde staten van Utrecht dit gedoogbesluit in, wat leidde tot een juridisch geschil.
De Raad van State oordeelde dat de intrekking van het gedoogbesluit niet kon worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De reden hiervoor was dat de brief van 9 mei 2001, waarin het gedoogbesluit werd ingetrokken, niet gericht was op rechtsgevolg. De appellante, ECO-composteerbedrijf BV, stelde dat de intrekking van het gedoogbesluit vergelijkbare gevolgen had als een handhavingsbesluit, omdat zij al investeringen had gedaan in de gedoogde activiteit. De Raad van State oordeelde echter dat de brief van de gedeputeerde staten geen zelfstandige betekenis had en dat de appellante niet onevenredig werd benadeeld door het afwachten van een eventueel handhavingsbesluit.
Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep van de appellante ongegrond en bevestigde de beslissing van de gedeputeerde staten om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met gedoogbesluiten en de juridische kwalificatie daarvan.