ECLI:NL:RVS:2002:AE8034

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200463/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • M.A.E. Planken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering huursubsidie door Staatssecretaris van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 22 november 2001. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer had bij besluiten van 10 en 11 augustus 1998 de aan appellant verstrekte huursubsidie over de periode van 1 juli 1994 tot 1 juli 1998 vastgesteld op nihil en de teveel betaalde huursubsidie teruggevorderd. Het bezwaar van appellant tegen deze besluiten werd ongegrond verklaard door het groepshoofd van de subregio Nijmegen op 13 augustus 1999. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond voor de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998, maar ongegrond voor het overige. Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 25 september 2002 behandelde.

De Raad van State oordeelde dat de besluiten van de Staatssecretaris in strijd waren met het Besluit ondermandaat, omdat het groepshoofd niet bevoegd was om op het bezwaar van appellant te beslissen. De rechtbank had dit ten onrechte niet onderkend. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de Staatssecretaris van 13 augustus 1999 werd vernietigd. De Raad van State besloot echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat de Staatssecretaris had aangegeven het besluit van het groepshoofd te bekrachtigen en de mandaatregeling was gewijzigd om toekomstige problemen te voorkomen. De Raad oordeelde dat de rapportages van de Sociale Recherche voldoende grond boden voor de terugvordering van de huursubsidie, aangezien appellant niet kon worden aangemerkt als huurder in de zin van de relevante wetgeving. De Staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1288,00 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 165,00 werd vergoed.

Uitspraak

200200463/1.
Datum uitspraak:
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 22 november 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 10 en 11 augustus 1998 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de aan appellant verstrekte huursubsidie over de subsidietijdvakken in de periode van 1 juli 1994 tot 1 juli 1998 nader vastgesteld op nihil en de over deze tijdvakken teveel betaalde huursubsidie teruggevorderd.
Bij besluit van 13 augustus 1999 heeft het groepshoofd van de subregio Nijmegen van de hoofdafdeling individuele subsidiëring (hierna: het groepshoofd) het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 november 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voorzover het betrekking heeft op de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van dit besluit geheel in stand blijven. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 januari 2002, bij de Centrale Raad van Beroep bij faxbericht ingekomen op 2 januari 2002, hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroepschrift is ingekomen op 25 januari 2002. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 juni 2002 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.C. Frissart-Kallenbach, advocaat te Nijmegen, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. van Amerongen, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 9 februari 1998 (Stcrt. 1998, 52) heeft de Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) vastgesteld de Regeling taken en bevoegdheden VROM 1998, waarbij aan - onder meer - de Directeur-Generaal van de Volkshuisvesting (hierna: de Directeur-Generaal) mandaat is verleend om in naam van de Minister of de Staatssecretaris besluiten dan wel beslissingen op bezwaar te nemen of beleidsregels vast te stellen. Op grond van artikel 9 van de Regeling kan de Directeur-Generaal onder nader door hem te bepalen voorwaarden de aan hem verleende bevoegdheden mandateren aan personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
2.1.1. Bij besluit van 11 juli 1997 (Stcrt. 1997, 139) heeft de Directeur-Generaal vastgesteld het Besluit ondermandaat beheer directoraat-generaal van de Volkshuisvesting (hierna: het Besluit ondermandaat), welk besluit nadien meermaals is gewijzigd. Uit dit Besluit ondermandaat volgt dat – althans voorzover het betreft de uitvoering van de Huursubsidiewet en de Wet individuele huursubsidie – een beslissing op bezwaar wordt genomen door een functionaris die hiërarchisch hoger is dan de functionaris die de beslissing heeft genomen waartegen een bezwaarschrift is gericht.
2.2. De besluiten van 10 en 11 augustus 1998 zijn, blijkens de daarin opgenomen aftiteling, namens de Staatssecretaris genomen door de Directeur-Generaal. Dit betekent dat het groepshoofd niet bevoegd was op het door appellant tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift te beslissen. De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbijgegaan. Nu het besluit van 13 augustus 1999 in strijd met het Besluit ondermandaat is genomen, komt dit voor vernietiging in aanmerking. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het inleidende beroep alsnog gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 13 augustus 1999 vernietigd.
2.3. De Afdeling ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.3.1. De Staatssecretaris heeft te kennen gegeven het besluit van het groepshoofd van 13 augustus 1999 te bekrachtigen. Voorts is de mandaatregeling zodanig gewijzigd dat wordt voorkomen dat de beslissing op bezwaar wordt genomen door een lagere functionaris dan degene die de beslissing heeft genomen waartegen het bezwaarschrift is gericht. In zoverre bestaan er derhalve geen beletselen om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Ter beantwoording van de vraag of hiertoe anderszins beletselen bestaan overweegt de Afdeling het volgende.
2.3.2. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant in de periode van 1 juli 1994 tot 1 juli 1998 niet kon worden aangemerkt als huurder van de woning aan de Tweede Walstraat 87 te Nijmegen in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet individuele huursubsidie (Wet IHS) respectievelijk artikel 1, aanhef en onder c, sub 1, van de Huursubsidiewet (Hsw).
2.3.3. De Staatssecretaris heeft zijn besluiten van 10 en 11 augustus 1998, gehandhaafd bij besluit van 13 augustus 1999, gebaseerd op de rapportages van de Dienst Recherchezaken van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van de Sociale Recherche te Nijmegen. In het bijzonder blijkt uit de verklaringen van appellant en [partij], neergelegd in het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van de Sociale Recherche van 27 maart 1998, en uit observaties dat appellant in de onderhavige periode de woning aan de [locatie sub 1] te [plaats] hoofdzakelijk als atelier heeft gebruikt en feitelijk zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woning van [partij] aan het [locatie sub 2] te [plaats].
2.3.4. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de zojuist genoemde rapportages voldoende grond bieden voor de nadere vaststelling en terugvordering van huursubsidie, nu niet aannemelijk is dat de verklaringen onder onaanvaardbare druk tot stand zijn gekomen of dat de rapportages anderszins op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen.
2.3.5. Hetgeen appellant verder in hoger beroep aanvoert, vormt naar aard en strekking een herhaling van zijn betoog bij de rechtbank en kan niet leiden tot een ander oordeel.
2.3.6. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen beletselen te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.4. De Staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 22 november 2001, 99/1714;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 augustus 1999, Awb36z/MD/133;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellant in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan appellant;
VII. gelast dat Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op
299.