ECLI:NL:RVS:2002:AE8026

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201424/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • E.A. Alkema
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Jachtfonds over schadevergoeding door wildschade aan boomkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 25 januari 2002 haar beroep tegen een besluit van het bestuur van het Jachtfonds te Dordrecht ongegrond verklaarde. Het Jachtfonds had op 1 december 1999 een tegemoetkoming in de schade van ƒ 574.095,34/€ 260.513,10 toegekend aan appellante, die schade had geleden door roeken in haar boomkwekerij. Na een bezwaar van appellante, verklaarde het Jachtfonds op 28 november 2000 het bezwaar ongegrond. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank bevestigde het besluit van het Jachtfonds. Appellante stelde dat de taxatie van de schade niet correct was uitgevoerd en dat het Jachtfonds niet voldoende rekening had gehouden met de werkelijke schade.

Uitspraak

200201424/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 januari 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het bestuur van het Jachtfonds te Dordrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 december 1999 heeft het bestuur van het Jachtfonds te Dordrecht (hierna: het Jachtfonds) aan appellante een onverplichte tegemoetkoming in de schade, aangericht door roeken in zijn boomkwekerij, van ƒ 574.095,34/€ 260.513,10 toegekend.
Bij besluit van 28 november 2000 heeft het Jachtfonds het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2002, verzonden op 29 januari 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 mei 2002 heeft het Jachtfonds van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.B.M. Vaessen, advocaat te Cuijk, en het Jachtfonds, vertegenwoordigd door [secretaris en penningmeester] van het Jachtfonds, zijn verschenen. Voorts zijn [taxateurs] gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Jachtwet heeft het Jachtfonds tot taak het in stand houden te bevorderen van niet tot het in artikel 8, eerste lid, van deze wet genoemd wild behorende wildsoorten, welker handhaving in de vrije natuur waardevol is, en de belangen van de landbouw met betrekking tot de jacht te dienen.
Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Jachtwet tracht het Jachtfonds het in het eerste lid omschreven doel te bereiken door het ter hand nemen of bevorderen van wetenschappelijk onderzoek, het bevorderen van voorlichting en opleiding, het bevorderen van maatregelen tot voorkoming van schade door wild en door het treffen van andere maatregelen, welke voor de verwezenlijking van het in het eerste lid omschreven doel van belang kunnen zijn. Deze maatregelen kunnen ook bestaan in het verlenen van tegemoetkomingen in door wild aangerichte schade, met inachtneming van door de minister van Landbouw en Visserij te stellen regelen.
Ingevolge artikel 2 van de Beschikking regelen vergoeding door wild aangerichte schade van 10 oktober 1978 (Stcrt. 1978, 200, hierna: de Beschikking) kan door het bestuur van het Jachtfonds aan de grondgebruiker op zijn aanvrage een tegemoetkoming worden verleend in door wild aangerichte schade aan de landbouw.
Ingevolge artikel 3 van de Beschikking wordt de hoogte van de door wild aangerichte schade door het bestuur van het Jachtfonds bepaald, na kennisneming van het advies van de Wildschadecommissie in wier werkgebied de schade is aangericht.
Ingevolge artikel 4 van de Beschikking is bepaald, dat het bestuur van het Jachtfonds een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, voornoemd, slechts zal verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de schade niet had kunnen worden voorkomen door maatregelen en inspanningen waartoe jachthouder of grondgebruiker op grond van de wet of het gebruik verplicht is.
2.2. Het Jachtfonds hanteert als uitgangspunt, dat als er aanleiding bestaat een tegemoetkoming in de schade te verlenen, alleen een tegemoetkoming wordt verleend in die schade, die door of namens de Wildschadecommissie is waargenomen en vastgesteld. Slechts in bijzondere gevallen wordt van dit uitgangspunt afgeweken. Bij de vaststelling van de hoogte van veroorzaakte wildschade gaat het Jachtfonds uit van de taxatierapporten, welke zijn opgesteld door door de Wildschadecommissie aangewezen taxateurs. Deze (onafhankelijke) taxateurs hanteren bij de opstelling van hun rapporten de door het bestuur gegeven aanwijzingen. Er dient sprake te zijn van wildschade groter dan de schade die behoort tot het normale bedrijfsrisico. Tot het normale bedrijfsrisico rekent het Jachtfonds onder meer de risicogevoelige ligging van een perceel.
2.3. Uit de uitspraak van de voormalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 12 juni 1989, inzake R01.87.2020, valt op te maken dat het Jachtfonds niet verplicht is het advies van de Wildschadecommissie te volgen. Daarbij is vooropgesteld, dat de beslissing tot het verlenen van een tegemoetkoming in door wild aangerichte schade op grond van artikel 2 van de Beschikking, in samenhang met artikel 3 van de Beschikking, door het Jachtfonds wordt genomen na kennisneming van het advies van de Wildschadecommissie. Hieruit volgt, dat het Jachtfonds een eigen verantwoordelijkheid heeft om aanvragen inzake een tegemoetkoming in geleden wildschade te onderzoeken en te beoordelen. Op het Jachtfonds rust niet de plicht het advies van de commissie geheel of gedeeltelijk te volgen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Jachtfonds, door aan te geven dat de aanleiding voor de hertaxatie was de omstandigheid dat in het taxatierapport van [eerste taxateur] een extreem hoog aantal bomen in het geheel geen restwaarde meer zou hebben als gevolg van het breken van de toppen van de bomen, waardoor [eerste taxateur] op een opvallend hoog schadebedrag is uitgekomen, hetgeen de bijzondere aandacht van het Jachtfonds trok, voldoende duidelijk heeft aangegeven waarom tot hertaxatie is besloten.
2.4. Het Jachtfonds heeft een hertaxatie laten uitvoeren door de [taxateur] en de tegemoetkoming in de schade vastgesteld op basis van diens rapport. De schadeposten betreffen: het verlies van onherstelbaar beschadigde bomen op de percelen [locatie] en [locatie]; het groeiverlies bij bomen op deze percelen; de extra snoeikosten, waaronder die voor de inzet van een duplo-hoogwerker.
Het Jachtfonds heeft de schade aan bomen op het perceel [locatie] niet in aanmerking willen nemen, omdat deze schade door appellante niet aantoonbaar is gehouden.
2.5. Appellante betwist de deskundigheid van [taxateur] op het gebied van de bomen in de kwaliteit die zij teelt. Daarnaast is het naar haar mening onmogelijk om in de korte tijd die [taxateur] daaraan besteed heeft, de schade behoorlijk te onderzoeken. Alleen al het feit, dat [taxateur] is uitgegaan van een prijslijst zoals die door verkopers in zijn voormalige bedrijf werd gehanteerd, is onjuist, nu [taxateur] eigenaar was van een bedrijf dat zich toelegde op twee- en driemaal verplante bomen en appellante op vier- tot vijfmaal verplante bomen.
De rechtbank heeft terecht overwogen, dat niet aannemelijk is geworden dat voor de taxatie in het onderhavige geval een specifieke deskundigheid of ervaring was vereist waarover [taxateur] niet beschikte. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen, dat door appellante niet aannemelijk is gemaakt dat de door [taxateur] gehanteerde prijzen van de bomen te laag waren of, zijn onderzoek anderszins onzorgvuldig is geweest.
2.6. Appellante merkt op, dat ten tijde van de taxatie door [taxateur] alle bomen waaraan schade was opgetreden door groeiverlies en de onherstelbaar beschadigde bomen, zoals vermeld in het taxatierapport van het taxatiebureau EAT, nog op het perceel [locatie] aanwezig waren. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld, dat het Jachtfonds deze schade aan het onderhavige perceel buiten beschouwing mocht laten, aldus appellante.
Gelet op het verslag van het bezoek van [taxateur] aan de percelen van appellante in week 15 van 1999 stonden er op dat moment wel bomen op het perceel [locatie], die moesten worden bijgesnoeid. Dit waren de Carpinus Bertulus, waarvan [eerste taxateur] ook geen schade heeft berekend. De Aesculus carnea Briotte waren verplant, maar er is wel genoteerd dat er 604 snoeiuren op zijn uitgevoerd.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Jachtfonds schade wegens onherstelbare beschadiging van bomen en wegens groeiverlies van bomen op het perceel [locatie] niet in aanmerking heeft hoeven nemen, omdat appellante de bomen zonder overleg met het Jachtfonds van het perceel heeft verwijderd, waardoor deze schade niet meer aantoonbaar is en appellante ondanks een toezegging daartoe geen nadere gegevens daaromtrent heeft voorgelegd.
2.7. Het rapport van [taxateur] van 26 april 1999 vermeldt, dat op het perceel [locatie] geen bomen meer aanwezig waren maar er wel snoeikosten voor deze bomen zijn aangegeven. In het rapport van 12 augustus 1999 zijn deze snoeikosten verdwenen. Dat deze kosten abusievelijk in het eerste rapport zijn opgenomen, acht de Afdeling, gelet op het hiervoor genoemde verslag van week 15, onwaarschijnlijk. Bij de voorbereiding van de besluitvorming heeft het Jachtfonds derhalve gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit miskend.
2.8. Appellante bestrijdt de opmerking van [taxateur], dat in dit geval een gemiddelde hoogwerker voor de snoeiwerkzaamheden had volstaan.
De Afdeling acht het niet aannemelijk, dat appellante voor twee percelen een normale hoogwerker gebruikt en voor het derde perceel een duplo-hoogwerker, wanneer dit niet noodzakelijk zou zijn geweest. Ook hier dient te worden geoordeeld, dat bij de voorbereiding van de besluitvorming het Jachtfonds gehandeld heeft in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht door bij de berekening van de schade geen rekening te houden met de hogere kosten van de inzet van een duplo-hoogwerker, hetgeen door de rechtbank is miskend.
2.9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.10. Het Jachtfonds dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 januari 2002, AWB 01/81, voor zover deze betreft tegemoetkoming in schade in verband met de snoeikosten op het perceel [locatie] en in verband met het gebruik van de duplo-hoogwerker op het perceel [locatie];
III. vernietigt het besluit van het bestuur van het jachtfonds te Dordrecht van 28 november 2000, voor zover het betreft de tegemoetkoming in de schade in verband met de snoeikosten op het perceel [locatie] en in verband met het gebruik van de duplo-hoogwerker op het perceel [locatie];
IV. draagt het bestuur van het jachtfonds te Dordrecht op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. veroordeelt het bestuur van het jachtfonds te Dordrecht in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1375,40, waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het Jachtfonds te Dordrecht te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat het Jachtfonds te Dordrecht aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (tweemaal € 327,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002
405-156.