200201136/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 december 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Waalre.
Bij besluit van 5 april 2001 hebben burgemeester en wethouders van Waalre (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor de bouw van een fotostudio op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 september 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 27 juni 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 december 2001, verzonden op 11 januari 2002, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 april 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 23 april 2002 heeft vergunninghouder een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door G. Naeije en J. van der Vleut, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. P.J.F.X. de Poorter, advocaat te Eindhoven.
2.1. Burgemeester en wethouders hebben bij de beslissing op bezwaar, onder verwijzing naar artikel 2.5.30 van de Bouwverordening, aan de bouwvergunning de voorwaarde verbonden dat vergunninghouder op eigen terrein dient te voorzien in de aanleg van twee parkeerplaatsen, zonder dat daarbij de toegang tot het naastgelegen perceel wordt geblokkeerd.
2.2. Artikel 2.5.30 van de Bouwverordening schrijft voor dat, indien de omvang of de bestemming van het gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, moet de ruimte voor het parkeren van auto’s afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 meter bij 5,00 meter en ten hoogste 2,50 meter bij 6,00 meter bedragen.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het niet mogelijk is op het perceel de voorgeschreven twee parkeerplaatsen te realiseren, zodat burgemeester en wethouders de bouwvergunning op grond van artikel 44, aanhef en onder b, van de Woningwet, wegens strijd met de bouwverordening hadden moeten weigeren. Dit betoog faalt. Gelet op de situatietekeningen en het verhandelde ter zitting is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat op eigen terrein twee parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd zonder dat daardoor de toegang tot het naastliggende perceel wordt geblokkeerd. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders de bouwvergunning wegens strijd met de bouwverordening hadden moeten weigeren. De rechtbank is terecht tot deze conclusie gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. van den Brink w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002