ECLI:NL:RVS:2002:AE8003

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201217/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • J.J.C. Voorhoeve
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kern Beuningen, deelplan 4 en goedkeuring door gedeputeerde staten van Gelderland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Kern Beuningen, deelplan 4" door de gemeenteraad van Beuningen en de daaropvolgende goedkeuring door de gedeputeerde staten van Gelderland. Appellanten, bestaande uit drie partijen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten, dat op 8 januari 2002 is genomen. De appellanten zijn van mening dat de goedkeuring van de bestemming "Bijzondere voorzieningen" en de aanduidingen "sporthal" en "sportcafé" voor het café in sporthal de Tinnegieter onterecht is verleend, omdat deze bestemming te ruime mogelijkheden biedt voor activiteiten die niet in verband staan met de functie van de sporthal, wat kan leiden tot geluids- en parkeeroverlast.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 september 2002 behandeld. De gemeenteraad heeft de bestemming "Bijzondere voorzieningen" toegekend aan de sporthal en het sportcafé, waarbij de Afdeling oordeelt dat de gemeenteraad en de gedeputeerde staten de aan hen toekomende beoordelingsmarges niet hebben overschreden. Echter, de Afdeling concludeert dat de bestemmingsregeling in strijd is met de rechtszekerheid, omdat de omschrijving van het sportcafé niet voldoende beperkingen bevat voor de activiteiten die daar kunnen plaatsvinden. Hierdoor is de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bijzondere voorzieningen" en de aanduiding "sportcafé" vernietigd.

Daarnaast hebben de appellanten sub 2, bewoners van een woning in de nabijheid, ook beroep ingesteld, maar hun beroep is ongegrond verklaard. De Afdeling heeft geoordeeld dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om goedkeuring te verlenen aan de bestemmingsregeling voor de gronden achter de garage van appellanten sub 2. De uitspraak leidt tot een proceskostenveroordeling voor de gedeputeerde staten van Gelderland in het voordeel van appellanten sub 1 en 3, terwijl appellanten sub 2 geen recht hebben op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

200201217/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2001 heeft de gemeenteraad van Beuningen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 8 mei 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Kern Beuningen, deelplan 4".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 8 januari 2002, no. RE2001.56682, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 27 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2002, appellanten sub 2 bij brief van 27 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2002, en appellanten sub 3 bij brief van 27 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2002, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Verweerders hebben geen verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2002, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.A. Wols, appellanten sub 2, in persoon, appellanten sub 3, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Tevens zijn de gemeenteraad van Beuningen, vertegenwoordigd door J.J.M. van der Zande en ing. G.F. Huner, ambtenaren van de gemeente, en [naam rechtspersoon], derde-belanghebbende, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de wijk Tinnegieter, een deel van de wijk Park de Heuve en een woonwagencentrum.
Verweerders hebben het plan grotendeels goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 3] stellen dat verweerders de bestemming "Bijzondere voorzieningen" en de aanduidingen "sporthal" en "sportcafé" voor het café in sporthal de Tinnegieter ten onrechte hebben goedgekeurd. Zij zijn van mening dat deze bestemming te ruime mogelijkheden biedt voor het houden van feesten en partijen die niet in verband staan met de functie van de sporthal. Zij vrezen geluids- en parkeeroverlast als gevolg van met name deze activiteiten.
2.3.1. De gemeenteraad heeft aan de sporthal de bestemming "Bijzondere voorzieningen" en de aanduidingen "sporthal" en "sportcafé" toegekend. Hij heeft overwogen dat deze bestemming aansluit bij het huidige gebruik van de sporthal en het sportcafé.
Ingevolge artikel 7.1. van de planvoorschriften – voor zover relevant – zijn de als "Bijzondere voorzieningen" op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor bijzondere doeleinden, en meer in het bijzonder voor een sporthal/sportcafé ter plaatse van de aanduiding "sporthal". Ingevolge artikel 7.1., onder a, is het sportcafé uitsluitend toegestaan binnen de nadere aanduiding "sportcafé".
Ingevolge artikel 1, onder 25, wordt onder een sportcafé verstaan: "een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor consumptie ter plaatse, als voorziening ten behoeve van een sporthal, en dat daarnaast tevens een gelegenheid biedt tot het ontplooien van activiteiten in het kader van het verenigingsleven en tot vergaderen en het houden van feesten en partijen".
2.3.2. Verweerders hebben in de bedenkingen van appellanten geen reden gezien enig deel van het plan in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan in zoverre goedgekeurd. Zij hebben onder meer overwogen dat uit de doeleindenomschrijving in artikel 7.1 blijkt dat de activiteiten in het sportcafé ten dienste moeten staan van de sporthal.
2.3.3. De Afdeling is van oordeel dat verweerders terecht hebben overwogen dat uit de doeleindenomschrijving in artikel 7.1 blijkt dat het sportcafé ten dienste moet staan van de activiteiten die voortvloeien uit het gebruik van de sporthal. In artikel 1, onder 25, zijn echter geen nadere beperkingen opgenomen ten aanzien van de in het sportcafé toegestane feesten en partijen die niet in verband staan met de functie van de sporthal. In artikel 1, onder 25, is derhalve niet uitgesloten dat het sportcafé als een zelfstandig horecabedrijf kan functioneren. Dit verhoudt zich naar het oordeel van de Afdeling niet tot het bepaalde in artikel 7.1.
Op grond van het voorgaande is de Afdeling dan ook van oordeel dat de bestemmingsregeling in artikel 7.1, in samenhang met artikel 1, onder 25, in strijd met de rechtszekerheid is. Door deze plandelen niettemin goed te keuren hebben verweerders gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 3] zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Uit het voorgaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bijzondere voorzieningen" met de aanduiding "sportcafé", artikel 7.1., tweede gedachtestreepje het woord "sportcafé", artikel 7.1., onder a, en artikel 1, onder 25.
Gezien het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 3] geen bespreking meer.
2.4. [appellanten sub 2] zijn bewoners van de woning [locatie 1]. Zij kunnen instemmen met de onthouding van goedkeuring aan de bestemming "Woongebied" met de aanduiding "zone geen gebouwen toegestaan", voorzover toegekend aan een strook grond van 6 bij 2 meter in het verlengde van de achtergevel van hun woning. Verweerders hadden echter naar de mening van appellanten tevens goedkeuring dienen te onthouden aan gronden met deze bestemming en aanduiding in het verlengde van de garage op het perceel. Appellanten wensen de garage verder uit te breiden dan waarin het plan voorziet. Zij doen onder meer een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2.4.1. De gemeenteraad heeft naar aanleiding van de zienswijze van appellanten het plan gewijzigd vastgesteld. De bebouwingszone aan de achterzijde van de woning werd enigszins verkleind ten gunste van een door appellanten gewenste verruiming van de bebouwingszone naast de garage. De gemeenteraad heeft overwogen dat een zijdelingse uitbreiding op deze plaats niet zoveel invloed heeft op de openbare ruimte als een uitbreiding achter de woning. Dit komt met name door de aflopende, open ligging van de achtertuin aan het water, aldus de gemeenteraad.
2.4.2. Verweerders hebben overwogen dat zij in tegenstelling tot de gemeenteraad van mening zijn dat het uitbreiden van de woning aan de achterzijde met maximaal 5 meter uit stedenbouwkundig oogpunt geen afbreuk zal doen aan de openbare ruimte. Het plan voorziet in een uitbreiding van drie meter zodat verweerders goedkeuring onthielden aan de bestemming "Woongebied" met de aanduiding "zone geen gebouwen toegestaan", voor zover toegekend aan een strook van 6 bij 2 meter gelegen in het verlengde van de achtergevel van de woning. De uitbreidingsmogelijkheden die dan kunnen ontstaan sluiten stedenbouwkundig gezien goed aan bij de al aanwezige uitbreidingen bij andere woningen, aldus verweerders.
2.4.3. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de in het plan opgenomen bestemmingsregeling voor de gronden achter de garage van appellanten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het plan voorziet in een uitbreiding van de garage naar de achterzijde met ruim 1,5 meter en in zijdelingse richting met 2 meter. Verweerders hebben gezien de ligging van het perceel aan het water in redelijkheid kunnen overwegen dat een verdere uitbreiding van de garage in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Appellanten stellen terecht dat het plan ten aanzien van de woningen [locatie 2] tot en met [locatie 3] voorziet in een verdere uitbreiding van de bij die woningen staande garages. De woning van appellanten is echter anders dan de hiervoor genoemde woningen een hoekwoning. Het perceel van appellanten grenst anders dan de genoemde percelen aan de openbare ruimte. Gezien het vorenstaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de door appellanten genoemde situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerders om die reden niet hebben kunnen instemmen met het plan.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond
2.5. Verweerders dienen ten aanzien van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellanten sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van appellanten sub 1 en 3 gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 8 januari 2002, no. RE2001.56682, voorzover het de bestemming "Bijzondere voorzieningen" en de aanduiding "sportcafé", artikel 7.1, tweede gedachtestreepje het woord "sportcafé", artikel 7.1, onder a, en artikel 1, onder 25, betreft;
III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel en de voorschriften genoemd onder II;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V. verklaart het beroep van appellanten sub 2 ongegrond;
VI. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de door:
appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de door appellanten sub 3 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 126,16; deze bedragen dienen door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellanten;
VII. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten sub 1 en 3 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00 voor appellanten sub 1 en € 109,00 voor appellanten sub 3) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002
388.