ECLI:NL:RVS:2002:AE7996

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202500/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving en gedogen van illegale situatie bij tankstation

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 september 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Regionaal Inspecteur VROM-Inspectie Regio Noord-West en de burgemeester en wethouders van Heerhugowaard. De zaak betreft de handhaving van milieuregels met betrekking tot een tankstation dat zonder de vereiste vloeistofdichte bodembeschermende verharding in werking was. De burgemeester en wethouders hadden eerder besloten om het tankstation onder voorwaarden te gedogen tot 1 november 2003, maar verkortten deze termijn later tot 1 mei 2003. De inspecteur heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat het gedogen van de illegale situatie niet gerechtvaardigd was.

Tijdens de zitting op 13 september 2002 is de zaak behandeld, waarbij de inspecteur en de gemeente vertegenwoordigd waren. De inspecteur voerde aan dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het gedogen van de overtreding konden rechtvaardigen. De gemeente stelde dat de situatie tijdelijk was, omdat het tankstation binnen een jaar zou worden verplaatst, en dat handhaving op dat moment financieel nadelig zou zijn voor de vergunninghouder.

De Afdeling overwoog dat de gemeente bevoegd was tot handhaving, maar dat er terughoudendheid moet worden betracht bij het gedogen van illegale situaties. De Afdeling oordeelde dat de gemeente onvoldoende had onderbouwd dat de illegale situatie op korte termijn zou worden beëindigd. Het bestreden besluit werd vernietigd, en de gemeente werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan de inspecteur.

Uitspraak

200202500/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Regionaal Inspecteur VROM-Inspectie Regio Noord-West, gevestigd te Haarlem,
appellant,
en
burgemeester en wethouders van Heerhugowaard,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2001, kenmerk MIL0106923, hebben verweerders besloten het in werking hebben van een tankstation gelegen aan de [locatie] door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghouder], zonder het treffen van de op grond van het Besluit tankstations milieubeheer vereiste vloeistofdichte voorziening, onder voorwaarden te gedogen tot uiterlijk 1 november 2003. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 10 april 2002, kenmerk MIL0201386, verzonden op 16 april 2002, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard met dien verstande dat de gedoogtermijn wordt verkort tot uiterlijk 1 mei 2003. Ook dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 mei 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 juni 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door J. Kars, ambtenaar van de VROM-inspectie Noord-West, en verweerders, vertegenwoordigd door M. de Hoop, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
In voorschrift 1.1 van Bijlage I bij het Besluit tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit) is, voorzover hier van belang, bepaald dat op plaatsen waar tankende motorvoertuigen kunnen worden opgesteld of waar aflevering van benzine met mengsmering plaatsvindt, voorzover erfafscheidingen, gebouwen en andere fysieke begrenzingen dit toelaten, een vloeistofdichte bodembeschermende verharding moet zijn aangebracht.
2.2. Appellant voert aan dat verweerders ten onrechte het in werking zijn van de inrichting zonder het treffen van de op grond van het Besluit vereiste vloeistofdichte bodembeschermende verharding hebben gedoogd. Hij voert hiertoe aan dat de omstandigheid dat, te zijner tijd de inrichting zal worden verplaatst waardoor het naleven van het voorschrift 1.1 van bijlage I bij het Besluit voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghouder] financieel zeer nadelig is, niet ten grondslag kan liggen aan het besluit om het in werking zijn van de inrichting zonder de desbetreffende voorziening te gedogen.Voorts voert appellant aan dat van bijzondere omstandigheden die het gedogen van de overtreding kunnen rechtvaardigen niet is gebleken en evenmin sprake is van een overmacht- dan wel overgangssituatie.
2.3. Verweerders hebben zich in het bestreden besluit, na afweging van alle betrokken belangen, op het standpunt gesteld dat niet tot het treffen van de desbetreffende voorziening behoeft te worden overgegaan, nu met enige zekerheid kan worden gesteld dat de inrichting binnen een jaar zal worden verplaatst. Het op dit moment aanbrengen van de desbetreffende voorziening zou, gelet op het vorenstaande, leiden tot een zeer nadelige financiële situatie voor [vergunninghouder]. Voorts merken verweerders op dat in het belang van de bescherming van het milieu het treffen van alternatieve maatregelen, zoals het aanwezig hebben van een monitoringssysteem en het uitsluiten van zelfbediening bij het tankstation, als voorwaarden aan het primaire besluit zijn verbonden. Tevens hebben zij in het bestreden besluit besloten de gedoogtermijn te verkorten tot 1 mei 2003.
2.4. Niet in geschil is, dat de inrichting ten tijde van het bestreden besluit niet overeenkomstig het Besluit in werking was, zodat verweerders bevoegd waren tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen.
Dit betekent niet dat zonder meer handhavend moet worden opgetreden; er kunnen zich situaties voordoen waarin, na afweging van de betrokken belangen, daarvan wordt afgezien en de illegale situatie wordt gedoogd. Evenwel geldt daarbij als uitgangspunt dat overheden daarmee zeer terughoudend zijn.
De Afdeling overweegt dat ten tijde van het bestreden besluit, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis kon worden toegekend aan de mogelijkheid dat het tankstation op korte termijn zou worden verplaatst. In dit verband merkt de Afdeling op dat zelfs ter zitting geenszins zekerheid kon worden verkregen omtrent de toekomstige exploitatie van het tankstation op de huidige locatie of elders, nu [vergunninghouder] en de verhuurder van het perceel op dit punt nog onderhandelen en tussen hen nog niet is uitgemaakt wie van beiden in de toekomst als exploitant van het tankstation zal optreden. Dat verweerders de desbetreffende illegale situatie tot 1 mei 2003 hebben willen gedogen en aan de acceptatie van de bestaande situatie voorschriften hebben gekoppeld, doet aan het vorenstaande niets af. De Afdeling acht het van belang dat het onderhavige tankstation reeds sinds 1 juli 1999 in werking dient te zijn overeenkomstig het Besluit en dat [vergunninghouder] sindsdien, zo blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting, op de hoogte was van de verplichting tot het treffen van de in voorschrift 1.1 van bijlage I bij het Besluit genoemde voorziening.
De Afdeling is op grond van het bovenstaande dan ook van oordeel dat het door verweerders in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat voldoende grond aanwezig was om te verwachten dat de desbetreffende illegale situatie op korte termijn zou kunnen worden beëindigd, niet door de daaraan ten grondslag liggende motivering kan worden gedragen. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen.
2.5. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Verweerders dienen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.6. Nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard van 10 april 2002, MIL0201386;
III. draagt verweerders op binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan partijen toe te zenden.
IV. gelast dat de gemeente Heerhugowaard aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Oudenaller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002
179-375.