ECLI:NL:RVS:2002:AE7989

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201476/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Hinderwetvergunning voor konijnenfokkerij en –mesterij

In deze zaak gaat het om de intrekking van een Hinderwetvergunning voor een konijnenfokkerij en –mesterij, verleend op 12 maart 1991. De burgemeester en wethouders van Uden hebben op 28 februari 2002 besloten deze vergunning in te trekken op basis van artikel 8.25, eerste lid, van de Wet milieubeheer, omdat er gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Dit besluit werd op 6 maart 2002 ter inzage gelegd. De appellant, wonend te [woonplaats], heeft op 7 maart 2002 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij de gronden zijn aangevuld op 12 maart 2002. Verweerders hebben op 16 april 2002 een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. Partijen hebben op 9 en 18 juli 2002 toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat ingevolge artikel 8.25, eerste lid, van de Wet milieubeheer het bevoegd gezag een vergunning kan intrekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht. De Afdeling stelt vast dat er geen wettelijk voorschrift is dat de toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht vereist voor de totstandkoming van het besluit. Hierdoor dient, volgens artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht, eerst een bezwaarschrift ingediend te worden voordat beroep kan worden ingesteld. De appellant is weliswaar in de gelegenheid gesteld om bedenkingen tegen de intrekking kenbaar te maken, maar dit ontslaat hem niet van de verplichting om eerst bezwaar te maken.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep van de appellant niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift als bezwaarschrift moet worden doorgezonden naar verweerders. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 25 september 2002.

Uitspraak

200201476/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Uden,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2002 hebben verweerders krachtens artikel 8.25, eerste lid, van de Wet milieubeheer de op 12 maart 1991 verleende Hinderwetvergunning van appellant voor een konijnenfokkerij en –mesterij op het perceel [locatie] te [plaats] ingetrokken. Dit aangehechte besluit is op
6 maart 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 april 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij brieven van 9 juli 2002 en 18 juli 2002 hebben partijen toestemming gegeven om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Gelet hierop en nu overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zich hiertegen verzetten, doet de Afdeling uitspraak met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag – onverminderd het in de artikelen 8.34, 8.38, 8.39 en 18.12 bepaalde – een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
Ingevolge artikel 3.14 van de Algemene wet bestuursrecht worden de in de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 en 3.5.6 geregelde procedures voor de voorbereiding van besluiten gevolgd indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
Ingevolge artikel 20.13 van de Wet milieubeheer kan tegen besluiten als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, ten aanzien waarvan afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, beroep worden ingesteld door een belanghebbende.
Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit is voorbereid met toepassing van een van de in afdeling 3.5 geregelde procedures.
Ingevolge artikel 8.25, zevende lid, van de Wet milieubeheer is met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking krachtens het eerste lid, onder a of b, paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Ingevolge artikel 8.25, achtste lid, van de Wet milieubeheer, voorzover thans relevant, gaat het bevoegd gezag niet over tot intrekking van een vergunning op grond van het eerste lid, onder c, zonder de vergunninghouder in de gelegenheid te hebben gesteld binnen een termijn van ten minste twee weken schriftelijk of mondeling bedenkingen tegen de intrekking kenbaar te maken.
2.2. Bij het bestreden besluit hebben verweerders met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer de op 12 maart 1991 verleende Hinderwetvergunning van appellant ingetrokken.
Noch in artikel 8.25, zevende lid, van de Wet milieubeheer, noch bij een ander wettelijk voorschrift, en evenmin bij het bestreden besluit is bepaald dat met betrekking tot de totstandkoming van het onderhavige besluit paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Derhalve dient ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tegen dit besluit, alvorens hiertegen beroep kan worden ingesteld, een bezwaarschrift te worden ingediend bij verweerders.
De omstandigheid dat appellant ingevolge artikel 8.25, achtste lid, van de Wet milieubeheer in de gelegenheid is gesteld om bedenkingen tegen de intrekking kenbaar te maken, brengt niet mee dat artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.
2.3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Ingevolge artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht dient het beroepschrift als bezwaarschrift te worden doorgezonden naar verweerders.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van Breda, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Breda
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002
310.