ECLI:NL:RVS:2002:AE7986

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201361/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurprijsbepaling na renovatie van woonruimte

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 september 2002 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank te Amsterdam. De zaak betreft de huurprijs van een door appellant gehuurde woning, die ingrijpend was verbeterd. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer had de huurprijs vastgesteld op ƒ 476,82/€ 216,37 per maand, na een eerdere huurprijs van ƒ 85,85/€ 38,96 per maand. Appellant maakte bezwaar tegen deze huurprijs en stelde dat de rechtbank een onjuiste uitleg had gegeven van de relevante wetgeving, met name artikel 3, derde lid, van het Besluit Huurprijzenwet woonruimte en artikel IV.9.2.1. van de Circulaire MG 90-31. De rechtbank had het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en de Staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2002, waar appellant en zijn advocaat, mr. H.M. Meijerink, aanwezig waren, werd de zaak behandeld. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. R. Vrijman. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Staatssecretaris ten onrechte de oude huurprijs niet had verhoogd tot het forfaitaire bedrag van ƒ 160,00/€ 72,61. Appellant betoogde dat de rechtbank de wet verkeerd had geïnterpreteerd, maar de Afdeling oordeelde dat de uitleg van de rechtbank juist was. De Afdeling bevestigde dat de nieuwe huurprijs pas na berekening van de minimale forfaitaire huur kon worden vastgesteld, en dat de door appellant voorgestelde berekeningsmethode niet in overeenstemming was met de wet.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 25 september 2002.

Uitspraak

200201361/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 25 januari 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], gevestigd te [plaats]
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 1992 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de huurprijs van de door appellant gehuurde woning vastgesteld op ƒ 539,52/€ 244,82 per maand.
Bij brief van 18 september 1992 heeft appellant tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 september 1999 heeft de Staatssecretaris het bezwaar gegrond verklaard en de hoogte van de huurprijs per 20 juli 1992 vastgesteld op ƒ 476,82/€ 216,37. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de Staatssecretaris een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 april 2002 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.M. Meijerink, advocaat te Amsterdam, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Vrijman, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
Namens [verzoeker] heeft mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd.
2. Overwegingen
2.1. De door appellant bewoonde woning is in 1991/1992 ingrijpend verbeterd. In verband hiermee heeft de Staatssecretaris de huurprijs van de woonruimte bij besluit van 29 september 1999 vastgesteld op ƒ 476,82/€ 216,37 per maand. Het hiertegen door [verzoeker] ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard.
2.2. Tussen appellant, die vóór de renovatie een huurprijs van ƒ 85,85/€ 38,96 per maand betaalde en na de renovatie in de woning is blijven wonen, en de Staatssecretaris bestaat verschil van mening over de wijze waarop de huurprijs na de ingrijpende verbetering van de woonruimte moet worden vastgesteld. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven van het destijds geldende artikel 3, derde lid, van het Besluit Huurprijzenwet woonruimte (hierna: het Besluit) en van artikel IV.9.2.1. van de Circulaire MG 90-31 van de Staatssecretaris van 28 september 1990. Het hoger beroep is beperkt tot de beantwoording van de vraag of dit betoog slaagt.
2.3. De rechtbank heeft artikel 3, derde lid, van het Besluit en artikel IV.9.2.1. van de circulaire terecht zó uitgelegd dat voor de vaststelling van de nieuwe huurprijs eerst de minimale forfaitaire huur wordt berekend alvorens de vergroting van de woning na renovatie in de huurprijsberekening wordt betrokken. Deze uitleg van de genoemde artikelen volgt niet alleen uit de tekst ervan, maar ook uit de strekking en systematiek van de regeling terzake van de berekening van de nieuwe huurprijs na verbetering.
De door appellant bepleite berekeningsmethode, die er ook toe zou leiden dat de door hem berekende nieuwe huurprijs vér beneden de op grond van het puntensysteem vastgestelde maximaal redelijke huurprijs blijft, verdraagt zich hiermee niet.
2.4. Het vorenstaande betekent dat het oordeel van de rechtbank, dat de Staatssecretaris ten onrechte de oude huurprijs vóór renovatie niet heeft verhoogd tot het forfaitaire bedrag van ƒ 160,00/€ 72,61, juist is en op goede gronden berust. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002
238.