ECLI:NL:RVS:2002:AE7793

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105209/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van een dwangsom voor illegale parkeerplaats

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een rechtspersoon tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo. De rechtbank had op 11 september 2001 het beroep van appellante ongegrond verklaard, nadat burgemeester en wethouders van Denekamp op 6 juli 2000 hadden gelast dat een illegaal aangelegde parkeerplaats op het perceel verwijderd moest worden, op straffe van een dwangsom van ƒ 2000,- per dag met een maximum van ƒ 60.000,-. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd op 11 januari 2001 ongegrond verklaard. De Raad van State heeft de zaak op 26 juli 2002 behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.D. Onland.

De Raad van State overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de parkeerplaats in strijd is met het bestemmingsplan "Grensovergang Rammelbeek", dat bestemmingen als "Tuinen" en "Eengezinshuizen E2-0" op het betrokken perceel rusten. Appellante stelde dat zij de parkeerplaats niet meer gebruikte, maar de Raad van State oordeelt dat dit niet betekent dat de situatie legaal is. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen concreet zicht op legalisering was, en dat de dwangsom niet onredelijk hoog was, gezien de eerdere aanmaningen aan appellante om de parkeerplaats te verwijderen.

Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak wordt openbaar gedaan op 18 september 2002.

Uitspraak

200105209/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de [rechtspersoon], gevestigd te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 11 september 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Denekamp.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders van Denekamp (hierna: burgemeester en wethouders) appellante op straffe van een dwangsom van ƒ 2000,- per dag en met een maximum van ƒ 60.000,-gelast een door haar aangelegde parkeerplaats op het perceel [locatie] te verwijderen.
Bij besluit van 11 januari 2001 hebben zij het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaarschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 december 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.D. Onland, advocaat te Oldenzaal, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders haar niet opnieuw, thans op straffe van een hogere dwangsom dan de eerste keer, konden aanschrijven faalt. Ingevolge het bestemmingsplan “Grensovergang Rammelbeek” rusten op het betrokken perceel de bestemmingen “Tuinen” en “Eengezinshuizen E2-0”. Vast staat dat de parkeerplaats in strijd met deze bestemmingen is aangelegd ten behoeve van de door appellante geëxploiteerde supermarkt. Dat appellante, naar zij stelt, op 17 juni 1999 de bakstenen bestrating van de inritten van de parkeerplaats heeft verwijderd, deze inritten daarmee heeft geblokkeerd en de parkeerplaats, die door middel van een betonnen wand is afgescheiden van een bestaande parkeerplaats, sedertdien niet meer als zodanig heeft gebruikt, leidt niet tot het oordeel dat op 11 januari 2001 sprake was van een ingevolge de planvoorschriften toegestane erfverharding. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellante de verharding niet gebruikt voor de verwezenlijking van een of meer van de voormelde bestemmingen en het terrein voorts op eenvoudige wijze weer toegankelijk kan worden gemaakt voor het parkeren van motorvoertuigen.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen mag een bestuursorgaan niet handhavend optreden tegen een illegale situatie, als hier aan de orde. Een bijzonder geval kan worden aangenomen, indien concreet zicht bestaat op legalisering. De rechtbank heeft terecht niet aanvaard dat daarvan in dit geval sprake was. Daartoe wordt onder overneming mutatis mutandis van de desbetreffende overwegingen in de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2001 in zaak nr 200003027/1, gedaan in een vergelijkbaar geschil tussen dezelfde partijen, overwogen dat de plannen betreffende de ontwikkeling van het grensgebied ook ten tijde van het besluit van 11 januari 2001 geen grond boden voor het oordeel dat het bestemmingsplan binnen afzienbare tijd in de door appellante voorgestane zin zou worden herzien.
2.3. Tenslotte faalt ook het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat de dwangsom onredelijk hoog is. Mede in aanmerking nemende dat appellante eerder is aangeschreven om de parkeerplaats te verwijderen, is de rechtbank appellante terecht niet gevolgd in het betoog dat het vastgestelde bedrag niet in redelijke verhouding staat tot het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002
201-397.