200200289/1, 200201169/1 en 200201170/1
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep, in zaak no. 200200289/1, van
[appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 11 december 2001, reg.nr. SBR 00/2090, in het geding tussen:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Alsmede uitspraak op het hoger beroep, in zaak no. 200201169/1, van
[appellant sub 2], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 11 december 2001, reg.nr. SBR 01/1402, in het geding tussen:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Alsmede uitspraak op het hoger beroep, in zaak no. 200201170/1, van
[appellant sub 3], wonend respectievelijk gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 11 december 2001, reg.nr. SBR 01/1474, in het geding tussen:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluiten van 20 juni 2000, 6 november 2000 en 19 december 2000 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) aan de respectieve appellanten medegedeeld dat hun verzoeken om openbaarmaking van de bij de Koninklijke Besluiten van 28 november 1980 en 7 augustus 1990 behorende adviezen van de Raad van State niet kunnen worden ingewilligd, daar deze adviezen ingevolge de artikelen 57, tweede lid, en 58, derde lid, van de Wet op de Raad van State niet in de openbaarheid mogen worden gebracht.
Bij besluiten van 19 september 2000 en 10 april 2001 heeft de Minister de tegen vorenbedoelde besluiten door de respectieve appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraken van 11 december 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) de tegen vorenbedoelde beslissingen op bezwaar door de respectieve appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben de respectieve appellanten bij brieven van 12 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 15 april 2002 heeft de Minister memories van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 24 juni 2002, waar [appellant sub 1], in persoon en de overige appellanten, vertegenwoordigd door [appellant sub 1], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R. Vrijman, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2.1. De verzoeken van appellanten strekken tot de openbaarmaking van het advies van de Raad van State van 28 oktober 1980, behorend bij het Koninklijk Besluit van 28 november 1980 en het advies van 11 juli 1990, behorend bij het Koninklijk Besluit van 7 augustus 1990. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat in de onderhavige geschillen uitsluitend ter beoordeling staat de vraag of de Minister zich bij de beslissingen op bezwaar terecht op het standpunt heeft gesteld dat de desbetreffende adviezen van de Raad van State niet voor openbaarmaking in aanmerking komen. Naar het oordeel van de Afdeling is de rechtbank op goede gronden tot de juiste conclusie gekomen dat de in de Wet op de Raad van State neergelegde openbaarmakingsregeling, zoals deze destijds luidde, zich tegen openbaarmaking van de adviezen verzet. De door appellanten in hoger beroep gestelde strijd met een aantal door hen nader aangeduide wettelijke bepalingen kan - wat daar overigens van zij - aan het vorenstaande niet afdoen.
2.2. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen , Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-De Vin w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002