200201479/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Den Haag van 21 februari 2002 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluiten van 26 en 28 januari 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de aan appellante verstrekte huursubsidie over de subsidietijdvakken in de perioden van 1 juli 1994 tot 1 juli 1998 herzien en vastgesteld op nihil en de over deze tijdvakken te veel betaalde huursubsidie van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 15 juni 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 februari 2002, verzonden op 27 februari 2002, heeft de rechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 juni 2002 heeft de Staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2002, waar appellante in persoon en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Terecht en op goede gronden heeft de rechtbank overwogen dat de Staatssecretaris de huursubsidie voor de tijdvakken 1994-1995, 1996-1997 en 1997-1998 terecht nader op nihil heeft gesteld en de inmiddels uitgekeerde bedragen heeft mogen terugvorderen. Anders dan waarvan de Staatssecretaris bij de subsidieverlening als gevolg van de opgave van appellante was uitgegaan, had appellante in de periode 1994-1995 geen hoofdverblijf op de [locatie 1] en voerde zij in de twee overige perioden een gezamenlijke huishouding met [naam rechtspersoon] op het adres [locatie 2]. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft betoogd, komt neer op een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht. De Afdeling komt, met overneming van hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen, niet tot een ander oordeel.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002