ECLI:NL:RVS:2002:AE7766

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202973/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing toevoeging rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 1 mei 2002, waarin zijn verzoek om een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand werd afgewezen. Het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam had op 2 oktober 2000 het verzoek van appellant om een toevoeging afgewezen. De raad verklaarde het daartegen ingestelde beroep op 6 augustus 2001 ongegrond. De rechtbank te Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 1 mei 2002. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij op 22 mei 2002 zijn bezwaren kenbaar maakte.

De Raad van State heeft de zaak op 27 augustus 2002 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat appellant niet de benodigde bewijsstukken had overgelegd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Hierdoor had de raad geen inzicht in het inkomen en vermogen van appellant, wat leidde tot de conclusie dat de afwijzing van de toevoeging gerechtvaardigd was. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn inkomen onder de toevoeginggrens ligt, maar deze stelling was niet onderbouwd.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 september 2002.

Uitspraak

200202973/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 1 mei 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam een verzoek van appellant om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2001 heeft de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar en beroep van 2 augustus 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 1 mei 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 juni 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2002, waar de raad, vertegenwoordigd door M.M.C. Laan, gemachtigde, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat, nu appellant heeft nagelaten de voor de beoordeling van zijn aanvraag van belang zijnde bewijsstukken over te leggen, de raad geen beeld heeft gekregen omtrent het inkomen en vermogen van appellant en daarom in redelijkheid heeft kunnen weigeren een toevoeging te verlenen. De enkele, in het geheel niet onderbouwde, stelling van appellant in hoger beroep dat hij een inkomen heeft dat ver beneden de toevoeginggrens ligt, leidt niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002
195-209.