ECLI:NL:RVS:2002:AE7744

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201563/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring uitwerkingsplan Reitdiephaven door de gemeente Groningen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het uitwerkingsplan "Reitdiephaven" door de gemeente Groningen. De Vereniging "Woonschepencomité Groningen" heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Groningen, die op 5 februari 2002 goedkeuring verleende aan het uitwerkingsplan. Dit plan voorziet in de aanleg van een jachthaven en de bouw van maximaal 30 drijvende woningen, gelegen ten noorden van de Friesestraatweg. De appellante stelt dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Waterwonen - WW -" onterecht is, omdat drijvende woningen volgens haar als woonschepen moeten worden beschouwd, terwijl het plan geen ligplaatsen voor woonschepen toelaat.

De Raad van State heeft de zaak op 5 september 2002 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de goedkeuring van het uitwerkingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft vastgesteld dat de drijvende woningen niet gelijkgesteld kunnen worden met woonschepen, omdat drijvende woningen verankerd zijn en niet verplaatsbaar zijn. De Afdeling concludeert dat het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan en dat er geen reden is om het besluit van de gedeputeerde staten te vernietigen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellante ongegrond verklaard, wat betekent dat de goedkeuring van het uitwerkingsplan door de gemeente Groningen in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200201563/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Vereniging “Woonschepencomité Groningen”, gevestigd te Groningen,
appellante,
en
gedeputeerde staten van Groningen,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2001 hebben burgemeester en wethouders van Groningen het uitwerkingsplan "Reitdiephaven" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 5 februari 2002, no. 2001-19.825/6/B.12, RRB, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 mei 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door F.H.J. Habraken, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord burgemeester en wethouders van Groningen, vertegenwoordigd door drs. J.A. Klok.
2. Overwegingen
2.1. Het uitwerkingsplan strekt tot uitwerking van de bestemming "Stedelijke voorzieningen - uit te werken -USV-” uit het bestemmingsplan "Reitdiep/Reitdiephaven" (hierna: het bestemmingsplan) en voorziet onder meer in de aanleg van een jachthaven en de bouw van maximaal 30 drijvende woningen. Het plan betreft gronden gelegen ten noorden van de Friesestraatweg.
Bij hun bestreden besluit hebben verweerders het plan grotendeels goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dienen verweerders te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerders de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante stelt dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plandeel met de bestemming “Waterwonen – WW –“, voorzover daarin wordt voorzien in maximaal 30 drijvende woningen. In dit verband voert zij aan dat drijvende woningen volgens haar te beschouwen zijn als woonschepen. Zij wijst erop dat het plan geen ligplaatsen voor woonschepen toelaat.
2.4. Het gemeentebestuur beoogt in het plangebied een kwalitatief hoogwaardige jachthaven met bijbehorende voorzieningen op te richten. Om deze kwalitatieve uitstraling een extra impuls te geven, wordt tevens voorzien in maximaal 30 drijvende woningen.
2.5. Verweerders hebben geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Zij hebben overwogen dat bedoeld plandeel in overeenstemming is met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. Zij stellen dat de drijvende woningen niet gelijkgesteld kunnen worden met woonschepen.
2.6. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voorzover van belang, zijn de gronden met de bestemming “Stedelijke voorzieningen - uit te werken -USV-” bestemd voor:
-wonen, waaronder circa 30 drijvende woningen.
In artikel 5, de beschrijving in hoofdlijnen, van de voorschriften van het bestemmingsplan is, voorzover van belang, bepaald dat de inzet van het plan is een jachthaven te realiseren (…) waarbij in de haven plaats is voor circa 30 drijvende woningen; geen ligplaatsen voor woonarken, maar hoogwaardig ontworpen, drijvende woningen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder a, van de voorschriften van het uitwerkingsplan zijn de gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor “Waterwonen -WW-” bedoeld voor maximaal 30 drijvende woningen.
Nu het plan voorziet in drijvende woningen hebben verweerders zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre niet in strijd is met de hiervoor weergegeven uitwerkingsregels. In dit verband volgt de Afdeling het standpunt van verweerders dat drijvende woningen niet met woonarken kunnen worden gelijkgesteld. In artikel 5 van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt immers een onderscheid gemaakt tussen drijvende woningen en woonarken. Verder blijkt uit de stukken dat drijvende woningen in tegenstelling tot woonarken niet verplaatsbaar zijn, omdat zij niet los in het water liggen maar verankerd zijn met de waterbodem of de wallekant door bijvoorbeeld een constructie met palen en beugels of via een drijflichaam in de vorm van een betonnen bak.
2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond om te oordelen dat, hoewel het uitwerkingsplan past binnen de regels van het bestemmingsplan, verweerders het uitwerkingsplan niettemin in strijd met een goede ruimtelijke ordening hadden moeten achten.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het uitwerkingsplan.
Het beroep van appellante is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002
270-418.