ECLI:NL:RVS:2002:AE7718

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105354/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J. Boukema
  • W. van den Brink
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag bewijs van bevoegdheid als beroepsvlieger

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, die op 10 september 2001 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had een aanvraag ingediend bij de minister van Verkeer en Waterstaat voor de afgifte van een bewijs van bevoegdheid als beroepsvlieger (CPL) met een specifieke uitbreiding. De minister heeft deze aanvraag op 26 februari 2001 afgewezen, waarna het bezwaar van de appellant op 11 juni 2001 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de appellant niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de Regeling Toezicht Luchtvaart en het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart. De rechtbank concludeerde dat de appellant geen houder was van een vóór 1 oktober 1999 afgegeven vliegbewijs B2, wat noodzakelijk was om in aanmerking te komen voor het gevraagde bewijs van bevoegdheid. Ook werd overwogen dat de appellant niet in aanmerking kwam voor afgifte van het bewijs op basis van een andere regeling, omdat hij zijn opleiding niet binnen de gestelde termijn had afgerond. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 april 2002 ter zitting behandeld, waarbij de appellant in persoon verscheen, bijgestaan door een gemachtigde, en de minister vertegenwoordigd was door ambtenaren van het ministerie. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 18 september 2002.

Uitspraak

200105354/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 10 september 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2001 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) de aanvraag van appellant om afgifte van een bewijs van bevoegdheid als beroepsvlieger (CPL) met de uitbreiding “holder is entitled to act as a pilot in command on multi-pilot aeroplanes with a MTOW not exceeding 20.000 kg”, afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2001 heeft de minister het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 september 2001, verzonden op 18 september 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 februari 2002 heeft de minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.I.W.R. Maandag en R.J. van Westering, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen, dat appellant geen houder is van een vóór 1 oktober 1999 afgegeven vliegbewijs B2 als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a, 5°, van de Regeling Toezicht Luchtvaart (hierna: de RTL) en derhalve niet op grond van artikel 38, eerste lid, onder b, van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (hierna: het Besluit) in aanmerking kan komen voor een bewijs van bevoegdheid als beroepsvlieger (CPL) met de uitbreiding “holder is entitled to act as a pilot in command on multi-pilot aeroplanes with a MTOW not exceeding 20.000 kg”.
2.2. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen, dat afgifte van dit bewijs van bevoegdheid aan appellant evenmin mogelijk is op grond van artikel 40, eerste lid, van het Besluit. Het artikel biedt degene die vóór 1 oktober 1999 een opleiding is begonnen ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid de mogelijkheid die opleiding binnen de daarvoor geldende termijn, doch uiterlijk vóór 1 oktober 2002 af te ronden. Daarvan is in dit geval geen sprake. Aan appellant is op 10 juli 1998 het vliegbewijs B3 als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a, 4°, van de RTL verstrekt. Daarmee was zijn opleiding afgerond. Het vervolgens maken van vlieguren als ervaringseis voor uitbreiding van bevoegdheden vormt geen onderdeel van een opleiding.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J. Boukema, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.
w.g. Boukema w.g. Van Tielraden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002
156.