ECLI:NL:RVS:2002:AE7657
Raad van State
- Hoger beroep
- E.A. Alkema
- M.P. Glerum
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 10 mei 2002. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 24 mei 2002 het beroep van de vreemdeling tegen deze inbewaringstelling ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel onaantastbaar is geworden omdat hij geen beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel. De vreemdeling stelt dat hij rechtmatig verblijf geniet en dat hij de rechtmatigheid van de eerder opgelegde maatregel moet kunnen toetsen.
De Raad van State overweegt dat volgens artikel 55, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de vreemdeling zich beschikbaar moet houden op een door de Minister aangewezen plaats. De Raad stelt vast dat de vreemdeling direct in vreemdelingenbewaring is gesteld zonder dat er sprake was van een staandehouding of ophouding. De Raad concludeert dat de grief van de vreemdeling, die zich richt tegen het oordeel van de rechtbank over de aanwijzingen van de Minister, niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat.
Uiteindelijk oordeelt de Raad van State dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2002.