ECLI:NL:RVS:2002:AE7614

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202829/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • H. Troostwijk
  • H.G. Lubberdink
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel op basis van nationaliteit en identiteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen, omdat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de Sierraleoonse nationaliteit bezit. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep is gegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld aan de hand van de Vreemdelingenwet 2000, met name artikel 29, dat stelt dat een verblijfsvergunning kan worden verleend als terugkeer naar het land van herkomst van bijzondere hardheid zou zijn. De Afdeling oordeelt dat de vreemdeling niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar nationaliteit, ondanks een taalanalyse die haar zou verbinden aan de spraak- en cultuurgemeenschap van Sierra Leone. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vreemdeling haar nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Raad
van State
200202829/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdelinge],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 29 april 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 april 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 juni 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.1.1. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van artikel 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet worden verleend aan de vreemdeling voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van de Minister van Justitie van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Onderdeel C1/4.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 vermeldt, voorzover thans van belang, dat de identiteit- en nationaliteitsgegevens van de vreemdeling buiten twijfel dienen te staan om in aanmerking te komen voor verlening van een verblijfsvergunning op voormelde grond.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover de staatssecretaris aannemelijk te maken.
2.3. De grieven I en II, gelezen in onderlinge samenhang, klagen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellante niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, omdat zij haar Sierraleoonse nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Het rapport van de verrichte taalanalyse vermeldt immers dat zij eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Sierra Leone, aldus appellante.
2.3.1. De grieven falen. Uit de omstandigheid dat een deskundige in staat was appellante aan de hand van een taalanalyse eenduidig te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Sierra Leone, volgt niet als vanzelfsprekend dat appellante de Sierraleoonse nationaliteit bezit.
Vast staat dat appellante eerder in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend onder de naam [naam], van Keniaanse nationaliteit. Vast staat evenzeer dat de Keniaanse autoriteiten ten behoeve van appellante een laissez-passer, gedateerd 14 april 2000, hebben afgegeven. Gelet hierop, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat appellante de gestelde nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat de staatssecretaris aan het resultaat van de taalanalyse niet de betekenis heeft hoeven hechten die appellante daaraan gehecht wenst te zien. Hetgeen appellante omtrent de voormelde asielaanvraag en het laissez-passer heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
2.4. Hetgeen verder in het hoger-beroepschrift is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2002
43-359.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,