ECLI:NL:RVS:2002:AE7572

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202670/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • M. Vlasblom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling afkomstig uit Somalië

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, die op 15 april 2002 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel had goedgekeurd. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van klemmende redenen van humanitaire aard, zoals bedoeld in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderzocht of de vreemdeling in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning, gezien haar langdurige verblijf in een relatief veilig deel van Somalië.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris had moeten onderzoeken of de vreemdeling in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning. De Raad stelt vast dat de vreemdeling afkomstig is uit een gebied dat als verblijfsalternatief geldt en dat zij in redelijkheid kan terugkeren naar dat gebied. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag af te wijzen wordt daarmee bevestigd.

De uitspraak van de Raad van State is gedaan in het openbaar op 12 juli 2002, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de beslissing hebben genomen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, aangezien het hoger beroep gegrond is verklaard en de eerdere uitspraak is vernietigd.

Uitspraak

Raad
van State
200202670/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 15 april 2002 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2001 heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 april 2002, verzonden op 18 april 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 juni 2002 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Grief IV richt zich tegen de overweging dat de door de vreemdeling aangedragen omstandigheden de staatssecretaris aanleiding hadden behoren te geven te onderzoeken of en in hoeverre de vreemdeling valt in de termen van het beleid, volgens hetwelk een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt verleend aan de vreemdeling die afkomstig is van buiten een gebied dat als verblijfsalternatief geldt en die aannemelijk maakt dat er individuele klemmende redenen van humanitaire aard zijn, waardoor in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de vreemdeling in dat gebied gaat wonen. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris daarmee miskend dat het in paragraaf C1/4.4.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) neergelegde beleid in dit geval niet van toepassing is, nu de vreemdeling een lange periode in het relatief veilige gedeelte van Somalië heeft gewoond. Het tegenwerpen van een binnenlands beschermingsalternatief is niet aan de orde, nu de vreemdeling afkomstig is uit het gebied dat als verblijfsalternatief geldt. Zij kan terugkeren naar het gebied waar zij woonde, aldus de staatssecretaris.
2.2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, worden verleend aan de vreemdeling, van wie naar het oordeel van de minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
De beoordelingsvrijheid die de bepaling de staatssecretaris blijkens haar bewoordingen laat, wordt aangewend overeenkomstig de uitgangspunten, neergelegd in paragraaf C4/4.4 van de Vc 2000. Het onderdeel van dit beleid waarop de aangevallen overweging betrekking heeft is neergelegd in paragraaf C1/4.4.2.4.
Die overweging kan reeds daarom niet standhouden, omdat het beleid, neergelegd in die passage van de Vc 2000 in dit geval toepassing mist. De vreemdeling heeft jarenlang verblijf gehad in het relatief veilige deel van Somalië en is derhalve niet afkomstig van buiten het gebied dat als verblijfsalternatief geldt.
De grief slaagt.
2.3. De grieven I, II en III richten zich tegen overwegingen die de rechtbank ten overvloede heeft gegeven. Zij kunnen niet leiden tot gegrondbevinding van het hoger beroep.
2.4. Grief V klaagt dat de rechtbank in de bestreden uitspraak niet heeft aangegeven, welke geschreven of ongeschreven rechtsregel of welk rechtsbeginsel geschonden wordt geoordeeld. Deze grief is gebaseerd op een onjuiste lezing van de uitspraak en kan mitsdien evenmin daartoe leiden.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, nu de overige bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden door haar ongegrond zijn bevonden en haar uitspraak in zoverre niet is bestreden, het beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen van 15 april 2002 in zaak nr. AWB 01/37458;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en
mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2002
32-362.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,