200106026/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de Stichting "Vogelwijk, geen sluipwijk" en anderen, gevestigd onderscheidenlijk wonend te Den Haag,
2. [appellant sub 2], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 18 oktober 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 12 mei 1998 (hierna: besluit I) hebben burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: burgemeester en wethouders) krachtens artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de wet) onder meer een verkeersbesluit genomen inhoudende dat twee doorsteken voor autoverkeer door de middenberm van de Kwartellaan ter plaatse van de Kiplaan en de Pauwenlaan zodanig worden ingericht dat (beperkt) autoverkeer mogelijk is.
Bij besluit van 23 juni 1998 (hierna: besluit II) hebben burgemeester en wethouders krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de verzochte vrijstelling van het geldende bestemmingsplan verleend.
Bij besluit van 16 februari 1999 hebben burgemeester en wethouders het door appellanten gemaakte bezwaar tegen de besluiten I en II ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften van 8 februari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 18 oktober 2001, verzonden op 31 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2001, en appellant sub 2 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2001, hoger beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 28 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 april 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2002, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, appellant sub 2 in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P.F. Bijleveld, P.J.P. Vogelaar en drs. C.A.B. Surewaard, allen ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2000, BR 2000, p. 926), overwogen dat sprake is van een geringe inbreuk op het geldende planologisch regime, waardoor in dit geval aanvaardbaar is dat de verklaring van geen bezwaar ten behoeve van de verleende vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan Vogelwijk namens gedeputeerde staten door het hoofd van het bureau West/Rijnmond is afgegeven. Het daartegen gerichte betoog van appellanten slaagt. Ingevolge het bestemmingsplan heeft de gehele middenberm van de Kwartellaan de bestemming “Groenvoorziening”. Autoverkeer is binnen deze bestemming niet toegestaan, hetgeen bij de vaststelling van het bestemmingsplan Vogelwijk van wezenlijk belang is geacht ter voorkoming van sluipverkeer. Vast staat dat door openstelling van de twee doorsteken voor autoverkeer door de middenberm van de Kwartellaan ter plaatse van de Kiplaan en de Pauwenlaan autoverkeer weer mogelijk wordt. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat hier geen sprake is van een geringe inbreuk op het geldende planologisch regime. Er is gelet daarop geen aanleiding om te oordelen dat mandaatverlening voor de afgifte van een verklaring van geen bezwaar in dit geval geoorloofd was. Dit betekent dat burgemeester en wethouders van de afgegeven verklaring van geen bezwaar geen gebruik mochten maken. De aangevallen uitspraak en de beslissing op bezwaar dienen reeds hierom te worden vernietigd.
2.2. Met betrekking tot het oordeel van de rechtbank over het verkeersbesluit overweegt de Afdeling als volgt. Om het sluipverkeer in de Vogelwijk tegen te gaan, zijn in het verleden verscheidene verkeersmaatregelen genomen. Zo zijn onder meer in 1987 de bestaande doorgangen in de Kwartellaan afgesloten. Vervolgens is op 16 januari 1997 het bestemmingsplan Vogelwijk in werking getreden waaraan een verkeerscirculatieplan ten grondslag ligt, dat erop is gericht het doorgaand verkeer door de wijk tegen te gaan. In het bestemmingsplan zijn de eerdere afsluitingen van de Kwartellaan in 1987 planologisch verankerd. Tegen het bestemmingsplan zijn destijds geen zienswijzen of bedenkingen ingebracht en is evenmin beroep ingesteld. In de raadscommissievergadering van 30 oktober 1996 heeft de wethouder voor Verkeer en Vervoer, Binnenstad en Monumenten toegezegd dat er een studie zou worden ondernomen naar het verkeer in de Vogelwijk. Op 12 juni 1997 is de “Verkeersstudie Vogelwijk 1997” (hierna: de Verkeersstudie) verschenen. In die studie wordt ervan uitgegaan dat door de opeenvolgende maatregelen de wijk steeds meer in tweeën is gedeeld en wordt als oplossing onder meer aanbevolen om de twee doorgangen in de middenberm van de Kwartellaan ter hoogte van de Kiplaan en de Pauwenlaan te openen met aanvullende maatregelen in de vorm van drempels op de belangrijkste aanvoerwegen.
2.3. Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders aan hun verkeersbesluit ten grondslag hebben mogen leggen dat is gebleken dat de afsluiting van de doorsteken heeft geleid tot een in de ogen van burgemeester en wethouders niet gewenste tweedeling van de wijk. Zij stellen in verband daarmee dat geen zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de noodzaak en de effecten van de te nemen maatregelen.
2.4. Burgemeester en wethouders stellen zich op het standpunt dat sprake is van tweedeling van de Vogelwijk en dat die tweedeling het ongewenste gevolg heeft dat de bereikbaarheid van de winkels en scholen in Vogelwijk-Noord/Midden wordt bemoeilijkt voor de bewoners in Vogelwijk-Zuid, wanneer die zich met de auto verplaatsen. Met appellanten kan de Afdeling burgemeester en wethouders hierin niet volgen. Van een blokkering van de doorsteken in de Kwartellaan is reeds sinds 1987 sprake en deze situatie werd door de bewoners van de Vogelwijk(-Zuid), althans tot voor kort, kennelijk niet als een probleem ervaren. Zij hebben zich immers tegen de totstandkoming van het bestemmingsplan Vogelwijk niet verzet. Niet onaannemelijk is dat ook toen sprake was van een tweedeling in de door burgemeester en wethouders bedoelde zin. Dat hierdoor de bereikbaarheid van voorzieningen als winkels en scholen voor de bewoners van de Vogelwijk(-Zuid) ernstig is bemoeilijkt, is evenwel niet aangetoond. In dat verband is door appellanten ter zitting overigens onweersproken gesteld, dat veel van de voorzieningen voor de bewoners van de Vogelwijk buiten deze wijk zijn gelegen. Gelet hierop hebben burgemeester en wethouders naar het oordeel van Afdeling onvoldoende onderbouwd waarop hun standpunt, dat sprake is van een ongewenste tweedeling, dat deze een gerechtvaardigde aanleiding vormde voor het verkeersbesluit, berust. De Verkeersstudie met haar bijlagen, waaronder de inventarisatie van reacties en suggesties, is niet voldoende ter onderbouwing van dit standpunt. Dit geldt eveneens voor de enkele mededeling dat geluiden uit de wijk wijzen op een ongewenste tweedeling en dat in bestuurlijk overleg met de Wijkraad Vogelwijk dit gestelde probleem naar voren is gekomen.
2.5. Voorts hebben burgemeester en wethouders naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de aanvullende maatregelen in de vorm van drempels op de belangrijkste aanvoerwegen afdoende zijn om het sluipverkeer tegen te gaan. De Verkeersstudie vormt niet voldoende basis daarvoor en miskent bovendien dat die maatregelen tot het ontstaan van files kunnen leiden. Ook verwijst de Afdeling naar de brief van de hoofdinspecteur van politie van 31 maart 1998 waarin hij schrijft dat hij betwijfelt of de aan te leggen drempels het sluipverkeer volledig zullen gaan weren. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de bij het verkeersbesluit getroffen maatregel nodig is om verkeersovertredingen die door de bestaande situatie zouden worden uitgelokt, te voorkomen.
2.6. Gelet op het bovenstaande hebben burgemeester en wethouders de beslissing op bezwaar onzorgvuldig voorbereid en tevens onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van de vrijheid van verkeer zwaarder diende te wegen dan de met het weren van sluipverkeer gemoeide belangen die eerder, blijkens onder meer de totstandkoming van het zeer recente bestemmingsplan en de daarbij gemaakte keuzes, naar het oordeel van burgemeester en wethouders bescherming behoefden. De rechtbank heeft dit miskend.
2.7. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep bij de rechtbank gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar wegens strijd met artikel 19 van de Wet op ruimtelijke ordening, zoals dat gold ten tijde van de beslissing op bezwaar, alsmede artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, vernietigen.
2.8. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 18 oktober 2001, in zaak no. AWB 99/1222 BESLU;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Den Haag van 16 februari 1999;
V. draagt burgemeester en wethouders van Den Haag op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Den Haag in de door appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1449,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Den Haag te worden betaald aan appellanten sub 1;
VII. gelast dat de gemeente Den Haag aan appellanten sub 1 en appellant sub 2 het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 204,20 en € 327,00 onderscheidenlijk € 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002