ECLI:NL:RVS:2002:AE7460

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104800/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Camping De Bosrand door gedeputeerde staten van Overijssel

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Camping De Bosrand" door de gemeenteraad van Steenwijk, dat op 19 december 2000 is vastgesteld. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn bezwaren heeft geuit over de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten van Overijssel. De Raad van State heeft de zaak op 29 juli 2002 behandeld, waarbij zowel appellant als vertegenwoordigers van de verweerders aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak op 11 september 2002 geoordeeld dat het beroep van appellant deels niet-ontvankelijk is verklaard en dat het besluit van de gedeputeerde staten van Overijssel op bepaalde punten moet worden vernietigd. De Afdeling oordeelt dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" voor het gedeelte van de voorziene uitbreiding dat op minder dan 50 meter van de grens met het perceel van appellant is gelegen, niet in overeenstemming is met de wet. Tevens is de aanduiding "j195" op de plankaart vernietigd, omdat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De Afdeling heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er in dit stadium geen schade is aangetoond. De proceskosten zijn toegewezen aan appellant, die recht heeft op vergoeding van het griffierecht door de provincie Overijssel.

Uitspraak

200104800/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2000 heeft de gemeenteraad van Steenwijk, op voorstel van burgemeester en wethouders van 5 december 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Camping De Bosrand".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 10 augustus 2001, kenmerk RWB/2001/177, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 november 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 26 april 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2002, waar appellant, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door J. Wildeboer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is namens het gemeentebestuur van Steenwijk verschenen J. Mulder, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Met het bestemmingsplan wordt beoogd herinrichting en uitbreiding van camping “De Bosrand” aan de Löhnislaan in De Pol mogelijk te maken. Verweerders hebben het bestemmingsplan goedgekeurd, behoudens het plandeel met de bestemming “Recreatieve doeleinden” voor zover dit tevens is voorzien van de aanduiding “recreatief verblijf niet toegestaan”.
Appellant kan zich op de in zijn beroepschrift vermelde gronden niet verenigen met het besluit van verweerders voor zover dit strekt tot goedkeuring van het bestemmingsplan.
2.2. De beroepsgrond gericht tegen het ontbreken van een zone waarin geen recreatieve activiteiten zijn toegestaan wat betreft het bestaande gedeelte van de camping, steunt niet op een bij verweerders ingebrachte bedenking.
Gesteld noch gebleken is dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest om terzake een bedenking in te brengen.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een bij gedeputeerde staten ingebrachte bedenking.
Dit is slechts anders voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest bedenkingen in te brengen.
Deze uitzonderingen doen zich, voor zover te dezen van belang, hier niet voor.
Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellant voert in de eerste plaats aan dat uitbreiding van de camping in strijd is met het provinciaal beleid.
2.4.1. Het provinciaal beleid in dezen is vervat in het in december 2000 vastgestelde Streekplan Overijssel 2000+. Op de streekplankaart, waarop de hoofdaccenten van het ruimtelijk beleid zijn weergegeven, zijn de gronden waarvan het plangebied deel uitmaakt aangeduid als “zone 2 landbouw en cultuurlandschap”. In deze zone ligt de nadruk op ontwikkeling van de landbouw met behoud en ontwikkeling van het landschap, cultureel erfgoed en recreatie. Ten aanzien van recreatie is tevens bepaald dat recreatief medegebruik bevorderd wordt en dat de vestiging en uitbreiding van toeristisch-recreatieve bedrijven mogelijk is. Uit de van het streekplan deel uitmakende “ontwikkelingskaart recreatie” blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van de “recreatiehoofdstructuur”. De aanduiding op de plankaart geeft aan dat in en rondom het plangebied de nadruk ligt op het toerisme alsmede op recreatie in natuur en bos en op kleinschalig landschap. Tevens geeft de pijl op de kaart aan dat de toeristisch-recreatieve samenhang in het gebied versterkt moet worden.
2.4.2. Gelet op het voorgaande hebben verweerders het bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciaal beleid kunnen achten. Dit onderdeel van het beroep is ongegrond.
2.5. Appellant voert voorts aan dat de op de plankaart aangeduide zone “recreatief verblijf niet toegestaan” onvoldoende is om overlast van de uitbreiding van de camping te voorkomen. Hij betoogt dat bij het bepalen van deze zone ten onrechte is uitgegaan van zijn woning en niet, zoals hij wenst, van zijn perceelsgrens.
2.5.1. Verweerders achten blijkens hun bestreden besluit de aanmerkelijke vergroting van de camping met het oog op de te verwachten toeneming van allerlei vormen van hinder voor appellant alleen aanvaardbaar, indien binnen de in het plan aangegeven zone waarbinnen recreatief verblijf niet is toegestaan geen enkele recreatieve activiteit plaats vindt. Omdat het plan hierover onvoldoende duidelijkheid biedt, hebben zij goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming “Recreatieve doeleinden” voor zover dit tevens is voorzien van de aanduiding “recreatief verblijf niet toegestaan”. Verweerders achten blijkens hun verweerschrift de omvang van de ruimtelijke scheiding tussen de camping en het perceel van appellant aanvaardbaar omdat blijkens de inrichtingsschets in de plantoelichting tevens een afschermende wal zal worden aangelegd.
2.5.2. De Afdeling stelt vast, zoals ook verweerders in hun bestreden besluit hebben gedaan, dat de inrichtingsschets niet bindend is. Voorts wordt de daarin opgenomen wal niet in de doeleindenomschrijving van de bestemming “Recreatieve doeleinden” genoemd. Verder is ter zitting namens verweerders verklaard dat het met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel van appellant van belang is hoe de camping wordt ingericht en dat een afstand van 50 meter ten opzichte van appellants perceel in dit opzicht wel nodig lijkt.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat het beroep op dit punt gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Recreatieve doeleinden” voor zover het betreft het gedeelte van de voorziene uitbreiding dat op minder dan 50 meter van de grens met het perceel [locatie] is gelegen.
2.6. Appellant acht de aanleg van een 6 meter diepe beplantingsstrook langs de Prins Willem Alexanderlaan, ter hoogte van de bestaande camping wenselijk. Ook wenst hij dat zodanige maatregelen worden getroffen dat het probleem van de wateroverlast op zijn perceel wordt opgelost.
2.6.1. De Afdeling stelt vast dat in artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, waarin de doeleindenomschrijving van de bestemming “Recreatieve doeleinden” is opgenomen, uitdrukkelijk is verwoord dat de aldus bestemde gronden mede zijn bestemd voor een minimaal 6 meter brede beplantingsstrook rond het terrein teneinde visuele afscherming te bereiken. In het bestemmingsplan is mitsdien voor zover mogelijk aan deze wens van appellant voldaan.
Voorts is niet gebleken dat ter voorkoming van de door appellant bedoelde wateroverlast zodanige voorzieningen moeten worden getroffen dat deze in het bestemmingsplan dienen te worden geregeld.
Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit onderdeel van het beroep is derhalve ongegrond.
2.7. Appellant voert vervolgens aan dat onduidelijkheid bestaat over het aantal toegestane vaste standplaatsen. Hij vreest dat trekkersplaatsen zullen worden omgezet in vaste plaatsen. Voorts voert appellant aan dat blijkens de plantoelichting het bestaande gedeelte van de camping zal worden heringericht, doch dat dit op niet één tekening is terug te vinden.
2.7.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat een en ander in de exploitatievergunning geregeld zal worden.
2.7.2. Zowel de bestaande camping als de gronden waarop de uitbreiding is voorzien, zijn bestemd tot “Recreatieve doeleinden”. In artikel 3 van de planvoorschriften zijn ten aanzien van deze bestemming een doeleindenomschrijving, bebouwingsvoorschriften en gebruiksvoorschriften opgenomen. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het op de plankaart aangeduide bouwvlak. De maximale bebouwingsoppervlakte bedraagt 815 vierkante meter. Voorts is de plaats van de hoofdontsluiting aangegeven.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze bestemmingsregeling onvoldoende duidelijk is. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.7.3. Ten aanzien van het aantal vaste standplaatsen overweegt de Afdeling het volgende. Op de plankaart is ter plaatse van het plandeel met de bestemming “Recreatieve doeleinden” de aanduiding “j195”aangebracht, welke aanduiding blijkens de verklaring op de plankaart het maximum aantal jaarplaatsen aangeeft. In artikel 3, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften is bepaald dat het aantal stacaravans ten hoogste mag bedragen het aantal jaarplaatsen dat op de plankaart is aangegeven. Voor het overige wordt in de planvoorschriften niet naar deze aanduiding verwezen. Mitsdien komt aan de aanduiding voor het gebruik van het plangebied anders dan voor het plaatsen van stacaravans geen betekenis toe en is het aantal jaarplaatsen voor andere kampeermiddelen niet aan een maximum gebonden.
Blijkens de plantoelichting is één van de redenen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan, dat het als een gemis wordt ervaren dat het door ruimtegebrek niet mogelijk is om zich ook op het toeristisch kamperen te richten.
Gelet hierop en in aanmerking genomen het belang van appellant dat verdere uitbreiding van de camping achterwege blijft, is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen, zodat het in zoverre in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de aanduiding “j195” op de plankaart.
2.8. Het ter zitting gedane verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden afgewezen, nu van schade in dit stadium niet is gebleken.
2.9. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het betreft de beroepsgrond gericht tegen het ontbreken van een zone waarin geen recreatieve activiteiten zijn toegestaan wat betreft het bestaande gedeelte van de camping;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Overijssel van 10 augustus 2001, kenmerk RWB/2001/177, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan:
a. het plandeel met de bestemming “Recreatieve doeleinden” betreffende het gedeelte van de voorziene uitbreiding dat op minder dan 50 meter van de grens met het perceel [locatie] is gelegen, nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart;
b. de aanduiding “j195” op de plankaart;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
V. veroordeelt gedeputeerde staten van Overijssel in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 212,41, waarvan € 161,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Overijssel te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de provincie Overijssel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. De Groot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002
210.