200106099/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 6 november 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Wûnseradiel.
Bij besluit van 25 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders van Wûnseradiel (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellant
vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bûtengebied-Sud” en bouwvergunning te verlenen voor het vervangen van een bestaande windmolen op [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 27 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 25 juli 2000 herroepen. Tevens hebben zij opnieuw geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor een gewijzigd bouwplan. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 19 februari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 november 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S. Lemstra, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 15 mei 2000 heeft appellant een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor het vervangen van een windturbine op [locatie] te [plaats]. Nu het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bûtengebied-Sud” in de weg stond aan het verlenen van bouwvergunning, hebben burgemeester en wethouders de aanvraag om bouwvergunning mede aangemerkt als een verzoek om vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Bij besluit van 25 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders geweigerd appellant vrijstelling en de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
Hangende de bezwaarfase heeft appellant – in september 2000 -een nieuwe situatieschets ingediend. De windturbine is 25 meter in noordwestelijke richting verplaatst van het zijerf van de woning naar het achtererf.
2.2. Bij de beslissing op bezwaar hebben burgemeester en wethouders de bezwaren van appellant, voor wat betreft de geluidsaspecten en het te dienen algemeen belang bij vervanging van de huidige windturbine, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. De rechtbank heeft echter miskend dat de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is genomen, omdat, hoewel de bezwaren van appellant tegen de geweigerde bouwvergunning daarbij deels gegrond zijn verklaard en het primaire besluit van 25 juli 2000 is herroepen, is nagelaten terzake van de aanvraag om bouwvergunning van 15 mei 2000 opnieuw te beslissen. Burgemeester en wethouders hebben in (het vervolg van) dit besluit immers ten gronde beslist op de door appellant in september 2000 ingediende nieuwe, gewijzigde bouwaanvraag, die door burgemeester en wethouders ook als separate aanvraag is aangemerkt. Het hoger beroep is mitsdien in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak en het besluit van 27 maart 2001 komen op dit punt voor vernietiging in aanmerking.
2.2.1. Gebleken is dat appellant met het indienen van de aanvraag in september 2000 zijn eerdere aanvraag van 15 mei 2000 niet heeft ingetrokken. Gelet hierop dienen burgemeester en wethouders alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van appellant gericht tegen de in het besluit van 25 juli 2000 neergelegde weigering om de aanvraag te honoreren. In dat kader is van gewicht dat is gebleken dat de masthoogte van de windturbine, blijkens de tekeningen die bij de aanvraag om bouwvergunning van 15 mei 2000 zijn ingediend, (ook al) 40 meter bedroeg en dat in de geluidsaspecten evenmin een weigeringsgrond was gelegen. Nu ten tijde van het indienen van die aanvraag het provinciaal beleid “Windstreek 1995” – waarmee het oorspronkelijke bouwplan in overeenstemming was - gold, hadden burgemeester en wethouders de benodigde verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, moeten aanvragen. In de nieuw te nemen beslissing (op bezwaar) dient met inachtneming van het vorenstaande te worden beslist.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat in de beslissing op bezwaar door burgemeester en wethouders ten eerste malen is beslist op de door hen als nieuwe aanvraag om bouwvergunning aangemerkte gewijzigde situatieschets van appellant van september 2000. Het besluit tot weigering van de benodigde vrijstelling en bouwvergunning (op grond van het op dat moment geldende provinciaal beleid “Windstreek 2000”) is derhalve een primair besluit, waartegen eerst bezwaar kon en moest worden gemaakt. Het daartegen door appellant ingestelde beroep had door de rechtbank met toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan burgemeester en wethouders moeten worden doorgezonden teneinde door hen als bezwaarschrift te worden behandeld. Nu de rechtbank dit heeft nagelaten en inhoudelijk op het beroepschrift heeft beslist, dient de aangevallen uitspraak ook op dit punt te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Het beroepschrift zal ter behandeling als bezwaarschrift aan burgemeester en wethouders worden doorgezonden.
2.4. Het op artikel 8:73 van de Awb gebaseerde verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen, reeds omdat nadere besluitvorming is vereist en op de uitkomst daarvan niet kan worden vooruitgelopen.
2.5. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 6 november 2001, 01/328 WRO19;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 27 maart 2001, voor zover dit besluit strekt tot het weigeren van vrijstelling en bouwvergunning voor het door appellant op 15 mei 2000 ingediende bouwplan, alsnog gegrond;
IV. vernietigt in zoverre het besluit van 27 maart 2001;
V. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 27 maart 2001, voor zover dit besluit strekt tot het weigeren van vrijstelling en bouwvergunning voor het gewijzigde bouwplan van september 2000, alsnog niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat dit beroepschrift aan burgemeester en wethouders van Wûnseradiel wordt doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift;
VII. bepaalt dat burgemeester en wethouders, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw dienen te beslissen;
VIII. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
IX. veroordeelt burgemeester en wethouders van Wûnseradiel in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Wûnseradiel te worden betaald aan appellant;
X. gelast dat de gemeente Wûnseradiel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 267,18) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002