200104894/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Waterscouting Musinga Rijn", gevestigd te Wageningen,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 22 augustus 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Wageningen.
Bij besluit van 16 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders van Wageningen (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellante vergunning verleend voor de bouw van een botenloods op het perceel [locatie], gelegen aan Aan de Rijn.
Bij besluit van 19 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders, voorzover hier van belang, het daartegen door de “Verenging tot behoud van de steenfabriek de Bovenste Polder” en anderen en door [partij] en anderen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de gevraagde vergunning alsnog geweigerd. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 26 augustus 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 augustus 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 december 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door, [gemachtigden], beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan van appellante houdt in het vervangen van een botenloods op een perceel aan Aan de Rijn te Wageningen door een nieuwe loods. Het bouwplan is gesitueerd naast de op dit perceel staande steenoven van de voormalige steenfabriek de Bovenste Polder.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door haar op te richten loods geen karakteristiek gebouw is. Zij stelt dat de botenloods het aanzicht heeft van de droogloodsen en bijgebouwen die een onderdeel uitmaakten van de voormalige steenfabriek. Voorts betoogt zij dat de op het betrokken perceel verrichte activiteiten sociale, culturele, educatieve, ambachtelijke en creatieve activiteiten zijn.
2.3. Op het betrokken perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ” Boven- en Benedenwaarden” de bestemming “bijzondere bebouwing”.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften, voorzover hier van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor het behoud en het herstel van een karakteristiek bijzonder gebouw voor sociale, culturele, educatieve, ambachtelijke en creatieve activiteiten.
Onder karakteristieke bebouwing wordt ingevolge artikel 1, onder 25e van de bestemmingsplanvoorschriften verstaan bebouwing waaraan door de uiterlijke verschijning in bijzondere mate landschaps- en/of cultuurhistorische waarde wordt toegekend.
2.4. Blijkens de toelichting op het bestemmingsplan is op advies van de gemeentelijke monumentencommissie aan twee gebouwen in het plangebied een bijzondere cultuurhistorische waarde toegekend, namelijk het voormalige veerhuis de “Wolfswaard” en de steenoven van de voormalige steenfabriek de “Bovenste Polder”. Aan de bijgebouwen van de voormalige steenfabriek, zo zij op dat moment ter plaatse nog aanwezig waren, is niet een dergelijke waarde toegekend. Gelet hierop, alsmede gelet op de bouwaanvraag en de daarbij behorende tekeningen, volgt dat, anders dan appellante betoogt, de botenloods niet is aan te merken als een karakteristiek bijzonder gebouw. Bovendien is geen sprake van het behoud of herstel van de botenloods, maar van de bouw van een nieuwe loods. Het bouwplan is derhalve in strijd met artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften. Een aanduiding op de plankaart die, naar ter zitting is gebleken, als kennelijk onjuist moet worden aangemerkt, kan hieraan niet afdoen, omdat bij discrepantie tussen de plankaart en de planvoorschriften de planvoorschriften dienen te prevaleren.
Reeds gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, zodat de bouwvergunning moest worden geweigerd. Het moge zo zijn dat op het betrokken perceel sociale, culturele, educatieve, ambachtelijke en creatieve activiteiten plaatsvinden, dit neemt de hiervoor geconstateerde strijd met het bestemmingsplan echter niet weg.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter en mr. J.A.M. van Angeren en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002