ECLI:NL:RVS:2002:AE7431

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105728/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake jaarlijkse bijdrage op grond van de verbeteringsregeling voor ontruimde woningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting "Stichting Volkswoningen", thans "Stichting De Nieuwe Unie", tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 11 oktober 2001. De zaak betreft de herziening van de jaarlijkse bijdrage die de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer had toegekend op basis van de verbeteringsregeling, zoals vastgelegd in de Woningwet 1962. De Staatssecretaris had op 11 januari 1999 besloten om de bijdrage te herzien, wat leidde tot een ongegrond verklaard bezwaar op 9 april 1999. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 11 oktober 2001, waartegen de stichting in hoger beroep ging.

De kern van het geschil is of woningen die zijn ontruimd maar nog niet gesloopt, in aanmerking komen voor de jaarlijkse bijdrage. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De Afdeling oordeelt dat de uitleg van de Staatssecretaris over het begrip 'exploiteren' correct is, en dat de exploitatie van de woningen eindigt op het moment dat deze ontruimd zijn ten behoeve van sloop. De Afdeling onderschrijft de overweging van de rechtbank dat het verstrekken van subsidie voor ontruimde woningen die niet meer daadwerkelijk gebruikt worden, niet in lijn is met de doelstelling van de verbeteringsregeling.

De Afdeling concludeert dat de stellingen van de stichting niet voldoende zijn om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 11 september 2002.

Uitspraak

200105728/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting “Stichting Volkswoningen”, thans “Stichting De Nieuwe Unie”, gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 11 oktober 2001 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 11 januari 1999 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de aan appellante toegekende jaarlijkse bijdrage op grond van de verbeteringsregeling, zoals vervat in de op de Woningwet 1962 gebaseerde circulaire MG 81-13 van 1 april 1981 (hierna: de Verbeteringsregeling), herzien.
Bij besluit van 9 april 1999 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 oktober 2001, verzonden op 12 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 19 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 maart 2002 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J.E. Boudesteijn, advocaat te Rotterdam, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Vrijman, ambtenaar bij het Ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Partijen houdt verdeeld de vraag of woningen die zijn ontruimd maar nog niet gesloopt, voor de jaarlijkse bijdrage in aanmerking moeten worden genomen.
2.2. De rechtbank heeft deze vraag terecht ontkennend beantwoord. De door de Staatssecretaris in het besluit van 9 april 1999 gehanteerde uitleg van het begrip exploiteren als bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Woningwet 1962 als “het doen bijdragen van een goed aan de bedrijfsvoering” is niet onjuist. Op grond van deze uitleg moet het ervoor worden gehouden dat de exploitatie ophoudt op het moment dat de woningen niet meer bijdragen aan de bedrijfsvoering. De bijdrage aan de bedrijfsvoering moet worden geacht te zijn beëindigd op het moment dat woningen worden ontruimd ten behoeve van de sloop. Derhalve onderschrijft de Afdeling de overweging van de rechtbank dat het verstrekken van subsidie voor woningen die in afwachting van sloop zijn ontruimd en dus definitief aan daadwerkelijk gebruik zijn onttrokken, niet strookt met de doelstelling van de Verbeteringsregeling, op grond waarvan de bijdrage wordt verstrekt. Dat de woningen, naar appellante stelt, geruime tijd voor de sloop zijn ontruimd om herplaatsingsproblemen te voorkomen, is onvoldoende om te kunnen spreken van een bijdrage aan de bedrijfsvoering.
Voorts is niet aannemelijk geworden dat de Staatssecretaris door de ontruimingsdatum te hanteren als datum met ingang waarvan de bijdrage niet langer wordt verleend, is afgeweken van bestendig beleid. Het in hoger beroep door appellante overgelegde besluit van de Staatssecretaris biedt daarvoor onvoldoende grond. Wat betreft de reeds eerder overgelegde brieven heeft de rechtbank terecht overwogen dat daarin geen standpunt van de Staatssecretaris over de te hanteren datum wordt verwoord.
De stelling van appellante dat de primaire besluiten waarbij de bijdrage wordt herzien, op de veronderstelling berusten dat de woningen in 1993 zijn gesloopt, volgt de Afdeling niet. Uit de deze besluiten begeleidende brieven blijkt voldoende duidelijk dat de in de besluiten vermelde data de (gemiddelde) ontruimingsdata zijn.
Appellantes betoog dat het oordeel van de rechtbank niet strookt met het systeem van de Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting, Stb. 1995, 313, kan – wat daar van zij – aan het oordeel van de Afdeling niet afdoen. De term exploiteren uit artikel 60, tweede lid, van de Woningwet 1962 is, gelet op doel en strekking van hoofdstuk V van die wet, zoals dit ten tijde van de beslissing op bezwaar luidde, op zichzelf genomen voldoende duidelijk.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.E. van der Does en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002
229-413.