200201511/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 4 februari 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 14 december 1994 hebben burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: burgemeester en wethouders) aan [belanghebbende] te [woonplaats] meegedeeld dat de permanente bewoning van de vijf gebouwen en het splitsen van de hoofdwoning op het perceel aan de [locatie] onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan “Hoog Buurlo” vallen en dat hiertegen niet wordt opgetreden.
Bij besluit van 26 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van onafhankelijke bezwarencommissie van 12 oktober 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 4 februari 2002, verzonden op 6 februari 2002, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In geschil is of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Burgemeester en wethouders hebben het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen procesbelang zou hebben bij de beoordeling van het primaire besluit. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, heeft appellant processueel belang bij een oordeel van de rechter over dit besluit op bezwaar. Indien burgemeester en wethouders het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk hebben verklaard, zullen zij immers daarop alsnog een inhoudelijke beslissing moeten nemen. De rechtbank heeft in haar uitspraak het beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Appellant heeft met het indienen van het bezwaarschrift uitsluitend beoogd te voorkomen dat er in het nieuwe bestemmingsplan “Stuwwalrand Parkzone Zuid” (rechts)ongelijkheid ontstaat tussen de bestemmingen van het perceel [locatie] en zijn perceel, [locatie].
Het besluit van 14 december 1994 leidt er volgens appellant toe dat de illegale zomerwoningen op eerstgenoemd perceel onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan vallen en in het nieuwe bestemmingsplan positief worden bestemd tot woningen voor permanente bewoning, terwijl op zijn perceel slechts één woning is toegestaan.
Appellant wil op zijn perceel drie woningen bouwen. Als dat niet mogelijk is wil hij dat het gebruik van het perceel [locatie] niet wordt gelegaliseerd, maar dat het perceel zijn oorspronkelijke bestemming houdt. Deze wensen zouden volgens appellant moeten worden gerealiseerd in het in procedure zijnde bestemmingsplan “Stuwwalrand Parkzone Zuid”.
Appellant beoogt niet te bewerkstelligen dat burgemeester en wethouders alsnog besluiten tot toepassing van bestuursdwang of tot oplegging van een last onder dwangsom om het gebruik van het perceel [locatie] te doen beëindigen.
2.4. Het belang van appellant bij aanpassing van het bestemmingsplan kan aan de orde komen in de bestemmingsplanprocedure. Voorts valt niet in te zien dat het primaire besluit van burgemeester en wethouders doorslaggevende betekenis heeft voor de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure. Dit besluit kan weliswaar een rol spelen/hebben gespeeld in het debat omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan, maar de gemeenteraad heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het vaststellen van dat bestemmingsplan en is derhalve niet gebonden aan het in het primaire besluit neergelegde standpunt van burgemeester en wethouders.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat appellant geen processueel belang heeft bij een inhoudelijke beslissing op het bezwaarschrift.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 4 februari 2002, 01/598 BESTPL;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002.