200201397/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Tilburg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 16 januari 2002 in het geding tussen:
[partijen], beiden wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 13 juli 2000 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van een dakterras bij de woning aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 4 december 2000 hebben burgemeester en wethouders de door [partijen] daartegen (afzonderlijk) gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 januari 2002, verzonden op 29 januari 2002, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partijen] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 6 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 mei 2002 hebben [partijen] een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar als partij gehoord [partij].
2.1. Het – inmiddels gerealiseerde - bouwplan voorziet in het aanbrengen van een (houten) hekwerk en een draagconstructie op een aangebouwd bijgebouw op het achtererf van de woning [locatie] te [plaats].
2.2. Ingevolge het ter plaatse als bestemmingsplan geldende partieel plan van uitbreiding “De Reit” rust op het betrokken perceel de bestemming “half open bebouwing, bouwklasse C4”.
Ingevolge artikel IV, aanhef van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangeduide gronden bestemd voor half open bebouwing.
Ingevolge artikel IV, aanhef en eerste lid, van de planvoorschriften mogen de op te richten gebouwen uitsluitend woonhuizen zijn bestaande uit blokken van drie tot en met vijf aaneengesloten gebouwen, bestemd voor bewoning door één gezin.
Ingevolge het artikel IV, aanhef en derde lid, van de planvoorschriften moeten de onbebouwd gebleven gedeelten van de onder deze bouwklasse behorende terreinen voldoen aan de voorschriften genoemd onder XII “Open terrein”.
Ingevolge artikel XII, aanhef en eerste lid, van de planvoorschriften gelden voor de onbebouwd gebleven terreingedeelten, welke in de bebouwingsvoorschriften onder de betreffende bouwklassen als zodanig worden genoemd gelden de navolgende beperkingen:
1. Alleen voor zover dergelijke terreingedeelten zijn aan te merken als achtererf is het bouwen van garages, bergplaatsen e.d. toegelaten onder de navolgende bepalingen:
a. de achterzijde van de bijgebouwen moet zijn gelegen in de achterscheiding van het achtererf, mits de afstand tussen de bijgebouwen en de achtergevel van de hoofdbebouwing voldoet aan de volgens de Bouwverordening te dien aanzien te stellen eisen;
b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,50 m. waarboven het dak ten hoogste 2m. mag uitreiken;
c. schuurtjes, washokken, kleine bergingen e.d. waarvan de inhoud niet meer dan 20 m3 en de hoogte niet meer dan 2,25 m. bedraagt, waarboven het dak ten hoogste 1,25 m. mag uitreiken, behoeven niet in de achterscheiding te worden geplaatst, mits de plaats van deze bijgebouwen voldoet aan de volgens de Bouwverordening te stellen eisen;
d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen op een achtererf mag niet meer bedragen dan 20 m2 en indien tot de bijgebouwen een garage behoort, mag de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan 35 m2:
e. op bouwpercelen met een oppervlakte van tenminste 750 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen ten hoogste 65 m2 bedragen.
2.3. Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Naar het oordeel van de Afdeling betreft het hier geen van het onderliggende bijgebouw te onderscheiden, zelfstandig bouwwerk, maar is sprake van een verandering van dat (bij)gebouw.
Gelet hierop, moet worden geoordeeld dat het bouwplan niet voldoet aan de in artikel XII van het bestemmingsplan opgenomen hoogtebepalingen voor bijgebouwen. De Afdeling is dan ook, zij het op andere gronden dan de rechtbank, van oordeel dat burgemeester en wethouders de gevraagde bouwvergunning hadden moeten weigeren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002