200104629/2.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats]
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
Bij besluit van 3 juli 2001, kenmerk MW94.57287, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan appellante een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor het vervaardigen van warmwater- en koffiezetapparatuur. De inrichting is gelegen op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 3 augustus 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 december 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn op 25 juli 2002 nog stukken ontvangen van appellante deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 4 juni 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2002.
2.1. Appellante acht vergunningvoorschrift 3.3 niet naleefbaar en ook overigens onvoldoende bepaald. Zij is van oordeel dat de incidentele heftruckbewegingen zouden kunnen worden uitgezonderd van het maximale geluidniveau. Tevens stelt zij dat in het in het voorschrift bedoelde akoestische rapport het oprichten van een open loods slechts als een voorbeeld is opgenomen om aan de grenswaarde van het maximale geluidniveau te kunnen voldoen. Ten slotte voert zij aan dat de voorgeschreven termijn te kort is en dat de noodzakelijke investeringen gelet op de aanstaande verhuizing van het bedrijf te hoog zijn.
De Afdeling overweegt mede gelet op het deskundigenbericht dat de piekgeluiden (het Lmax), in tegenstelling tot wat appellante stelt, niet worden veroorzaakt door het rijden met heftrucks, maar door het neerzetten van containers en het storten van metaalafval in die containers. Deze piekgeluiden kunnen niet worden uitgezonderd van de grenswaarden voor het maximale geluidniveau.
Ingevolge vergunningvoorschrift 3.3 dienen binnen drie maanden na het van kracht worden van de vergunning de voorzieningen uit de conclusies van het akoestisch rapport (nummer 61.043-42) te zijn getroffen, teneinde te kunnen voldoen aan de maximale geluidniveaus (Lmax) die zijn opgenomen in vergunningvoorschrift 3.2.
De verwijzing in vergunningvoorschrift 3.3 heeft betrekking op de in de conclusie van het akoestisch rapport voorgestelde mogelijkheid om ter beperking van piekniveaus een open loods te bouwen, zodanig dat het dak en de achter- en zijwanden van de loods de piekniveaus naar de woningen afschermen.
De Afdeling is van oordeel dat uit het akoestisch rapport niet de conclusie kan worden getrokken dat slechts door middel van het plaatsen van een loods aan de piekniveaus kan worden voldaan. Daarnaast is de omschrijving van de loods onvoldoende concreet om aan de hand daarvan te kunnen beoordelen hoe de loods moet worden uitgevoerd om te voldoen aan vergunningvoorschrift 3.3.
Op het moment van vergunningverlening was dan ook niet duidelijk of de onderhavige inrichting wel aan de in voorschrift 3.2 opgenomen grenswaarden voor piekgeluidniveaus kon voldoen. Het aan de vergunning verbonden voorschrift 3.2 heeft in combinatie met voorschrift 3.3 tot gevolg dat de blijkens de aanvraag beoogde bedrijfsvoering onmogelijk is, zodat het opnemen van dit voorschrift neerkomt op een weigering van de gevraagde vergunning. Dit verdraagt zich niet met het stelsel van de Wet milieubeheer. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking en de overige beroepsgronden behoeven geen verdere bespreking.
2.2. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 3 juli 2001, MW94.57287.
III. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002