200201598/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 januari 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Veldhoven.
Bij besluit van 30 november 1999 hebben burgemeester en wethouders van Veldhoven (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant bouwvergunning geweigerd voor het bouwen van een tuinbouwloods op het perceel [locatie].
Bij besluit van 3 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, onder aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2002, verzonden op 1 februari 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 maart 2002, bij de Raad van State op dezelfde dag ingekomen, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 18 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigden], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S. Brand-Borghaerts, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied 1988”, zoals dat is herzien bij raadsbesluit van 14 februari 1995, is het perceel aangewezen voor “Agrarisch gebied met landschappelijke waarden Al”.
Ingevolge artikel 4.1.1, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor de agrarische bedrijfsvoering met daarbij behorende voorzieningen, behoud en herstel van de landschappelijke waarden en extensief recreatief medegebruik.
Ingevolge artikel 4.2.1, van de planvoorschriften mogen binnen de agrarische bouwblokken uitsluitend worden opgericht bouwwerken, met uitzondering van kassen en teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van tijdelijke, menstoegankelijke tunnels en teeltondersteunende kassen, ten dienste van het agrarisch bedrijf met per bouwblok ten hoogste één dienstwoning, met dien verstande dat ten hoogste twee dienstwoningen zijn toegestaan ingeval zulks op de kaart nader is aangeduid.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van de planvoorschriften wordt onder agrarisch bedrijf verstaan: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een paardenfokkerij, een paardenhouderij, een viskwekerij, een pelsdierfokkerij en een konijnenfokkerij.
2.2. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de tuinbouwloods op grond van de planvoorschriften is toegestaan. Voor de beantwoording van de vraag of de tuinbouwloods in dienst staat van het agrarisch bedrijf, zoals vereist op grond van artikel 4.2.1. voornoemd, is niet doorslaggevend dat de tuinbouwloods voor agrarische doeleinden wordt gebruikt. Aan dit vereiste is eerst voldaan indien kan worden gesproken van agrarische activiteiten met een bedrijfsmatig karakter. Ter beantwoording van deze vraag hebben burgemeester en wethouders het bouwplan voorgelegd aan de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. Uit de adviezen van die commissie van 28 mei 1999 en 22 juni 2000 blijkt dat de agrarische activiteiten die op het perceel plaatsvinden dit karakter missen. Gelet hierop hebben burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met genoemd planvoorschrift. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. De verkoop aan huis van landbouwproducten maakt dat, gelet op de beperkte omvang daarvan, in dit geval niet anders, nog daargelaten of detailhandel – in de door appellant beoogde omvang – op grond van het bestemmingsplan is toegestaan.
Ook de omstandigheid dat ingevolge het bestemmingsplan aan het perceel een bouwblok is toegekend, doet er niet aan af dat appellant, indien hij daarop wenst te bouwen, het werkelijk bedrijfsmatig karakter van zijn activiteiten aannemelijk moet maken.
2.3. In de door appellant ook in hoger beroep gehandhaafde stelling dat bij de besluitvorming door burgemeester en wethouders procedurele fouten zijn gemaakt, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden om de beslissing op bezwaar te vernietigen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt, niet in de weg staat aan handhaving van een weigering op een andere grond dan die waarop het in bezwaar bestreden besluit steunt. Evenmin is het onaanvaardbaar dat een persoon, deel uitmakend van het bestuursorgaan dat de primaire beslissing heeft genomen, voorzitter is van de hoorzitting die voorafgaand aan het nemen van de beslissing op bezwaar wordt gehouden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Bekker, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bekker w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002