200200162/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 29 november 2001 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Zijpe.
Bij besluit van 23 februari 1999 heeft de raad van de gemeente Zijpe (hierna: de raad) een verzoek van appellant om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2000 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken van december 1999, zoals aangevuld op 4 april 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 29 november 2001, verzonden op 13 december 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 februari 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2002, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. de Ruyter, ambtenaar bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting (hierna: de Overgangswet), voor zover hier van belang, worden bijzondere voorschriften ter bepaling van voor- of achtergevelrooilijnen, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, bouwverboden, als bedoeld in artikel 35, plannen van uitbreiding, als bedoeld in paragraaf 7, met daarbij behorende bebouwingsvoorschriften en voorschriften, als bedoeld in artikel 43 der Woningwet 1901, geacht bestemmingsplannen in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te zijn.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, is op de in het vorige lid aangegeven, krachtens de Woningwet 1901 tot stand gekomen, planologische maatregelen artikel 49 van de WRO gedurende 5 jaren na het in werking treden van deze wet niet van toepassing. De Overgangswet is, met uitzondering van enkele hier niet van belang zijnde bepalingen, in werking getreden met ingang van 1 augustus 1965 (Kb van 24 juli 1965, Stb. 340).
Ingevolge artikel 49 van de WRO, voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Appellant heeft zijn verzoek hem met toepassing van artikel 49 van de WRO schadevergoeding toe te kennen gegrond op de stelling dat zijn percelen, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie B, nrs. 853 en 854, gelegen aan de Grote Sloot te Schagerbrug, in 1941 verdeeld waren in 9 kavels waarop woningbouw was toegestaan, en hij als gevolg van de bepalingen van het bestemmingsplan “Buitengebied 1989”, tweede herziening, op grond waarvan woningbouw niet meer mogelijk is, schade lijdt.
2.3. Artikel 49 van de WRO is, behalve op schade veroorzaakt door bestemmingsplannen vastgesteld met toepassing van de bepalingen van de WRO, in beginsel mede van toepassing op schade veroorzaakt door de in artikel 10, tweede lid, van de Overgangswet bedoelde, krachtens de Woningwet 1901 tot stand gekomen planologische maatregelen. De schadevergoedingsregeling van artikel 49 kan echter, nu de wet daaraan geen terugwerkende kracht heeft verleend, niet geacht worden van toepassing te zijn op schade, welke is ontstaan en is gebleken, of redelijkerwijs heeft kunnen blijken, vóór 1 augustus 1970, zijnde het tijdstip waarop artikel 49 van de WRO ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Overgangswet van toepassing werd op de in het eerste lid van dat artikel aangegeven, krachtens de Woningwet 1901 tot stand gekomen planologische maatregelen. Zo al in 1941 op genoemde percelen de door appellant vermelde woningbouw was toegestaan, staat vast dat die woningbouw reeds met het in werking treden van de op 19 november 1959 door de raad vastgestelde wijziging van het uitbreidingsplan in onderdelen “Schagerbrug” ter plaatse niet dan wel niet meer was toegestaan. Indien er dientengevolge schade zou zijn, is die ontstaan en is die gebleken, althans heeft die redelijkerwijs kunnen blijken, vóór 1 augustus 1970, zodat artikel 49 van de WRO daarop niet van toepassing is.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002