200201669/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Hontenisse,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 7 februari 2002 in het geding tussen:
[partijen], allen wonende te [woonplaats]
burgemeester en wethouders van Hontenisse.
Bij besluit van 10 oktober 2000 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit artikel luidde tot 3 april 2000, bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het verbouwen van een berging tot een vergader- en ontvangstruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 april 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [partijen] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partijen] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 21 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 4 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 juni 2002 hebben [partijen] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A.C.J.M. van den Broucke, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Landelijke bebouwingsconcentraties”, omdat op de gronden met de bestemming “Erf” een ontvangst- en vergaderruimte wordt gebouwd. Teneinde realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, hebben burgemeester en wethouders met toepassing van de zogeheten anticipatieprocedure bouwvergunning verleend. Daarbij is met toepassing van artikel 19 (oud) van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend. De gemeenteraad heeft daartoe op 2 februari 2000 een voorbereidingsbesluit genomen. Dit besluit is in werking getreden op 12 februari 2000.
2.2. Aan de behandeling van de gronden van het hoger beroep komt de Afdeling niet toe.
Vast staat dat geen ontwerp-bestemmingsplan ter inzage is gelegd binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit, zodat dit besluit ingevolge artikel 21, vierde lid, van de WRO is vervallen. Ter zitting is voorts komen vast te staan dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geen nieuw voorbereidingsbesluit in werking was getreden noch een ontwerp-bestemmingsplan ter inzage was gelegd. Aan de wettelijke vereisten voor het volgen van de anticipatieprocedure werd op dat moment dus niet voldaan. Gelet hierop, waren burgemeester en wethouders niet bevoegd om tot handhaving van de verleende vrijstelling en bouwvergunning te besluiten. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot het hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.4. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak:
II. veroordeelt de gemeente Hontenisse in de door Van Boven c.s. in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 710,00/€ 322,18; het bedrag dient door de gemeente Hontenisse te worden betaald aan [partijen].
Aldus vastgesteld door mr. H. Bekker, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bekker w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002