ECLI:NL:RVS:2002:AE7161

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201296/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor bedrijfspand in Dordrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de besloten vennootschap ConPackSys BV tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 25 januari 2002. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, nadat burgemeester en wethouders van Dordrecht op 11 juli 2000 hadden geweigerd om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de bouw van een bedrijfspand op een perceel gelegen achter Weeskinderdijk 229 in Dordrecht. De weigering werd door burgemeester en wethouders in een besluit van 27 februari 2001 bevestigd, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard.

Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de burgemeester en wethouders het bouwplan terecht in strijd met de geldende bestemming “Handels- of Industrieterrein” hadden geacht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 juli 2002 ter zitting behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar directeur en advocaat mr. J.A. Visser. De burgemeester en wethouders waren vertegenwoordigd door ambtenaar A. Menhart.

De Afdeling oordeelde dat de opvatting van burgemeester en wethouders dat zakelijke dienstverlening in zelfstandige kantoren niet onder de bestemming “Handels- of Industrieterrein” valt, terecht was. Ook het betoog van appellante dat burgemeester en wethouders een voorbereidingsbesluit hadden moeten nemen, werd verworpen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

200201296/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap ConPackSys BV, gevestigd te Dordrecht,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 25 januari 2002 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Dordrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellante vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfspand op een perceel gelegen achter Weeskinderdijk 229, kadastraal bekend gemeente Dordrecht, sectie K, nr. 9293, te Dordrecht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie voor beroep- en bijzondere bezwaarschriften van 22 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 28 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 29 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door haar [directeur] en mr. J.A. Visser, advocaat te Dordrecht, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A. Menhart, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van bedrijfsruimten/bedrijfskantoor alsmede zakelijke dienstverlening in zelfstandige kantoren.
2.2. Ingevolge het ter plaatse als bestemmingsplan geldende “Plan van Uitbreiding Weeskinderendijk e.o.” is het perceel aangewezen voor de bestemming “Handels- of Industrieterrein”. Het plan bevat geen doeleindenomschrijving, noch gebruiks- of bebouwingsvoorschriften.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders het bouwplan terecht in strijd met de ter plaatse geldende bestemming “Handels- of Industrieterrein” hebben geacht. Dit betoog faalt. Gelet op de in de bestemming gelegen toespitsing op handels- dan wel industriële activiteiten ter plaatse, is de opvatting van burgemeester en wethouders dat daaronder niet kan worden begrepen zakelijke dienstverlening in zelfstandige kantoren, zoals appellante die voorstaat, door de rechtbank terecht niet onjuist geacht. Voor een ruimere uitleg van het begrip handels- en industrieterrein als door appellante bepleit biedt dit bestemmingsplan geen ruimte.
2.4. Appellante kan voorts niet worden gevolgd in haar betoog dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders, nu zij op grond van artikel 19, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet bevoegd waren tot het verlenen van vrijstelling, de raad ambtshalve een voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit hadden moeten doen. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld zijn in het geval van een aanvraag om bouwvergunning tegen inwilliging waarvan het bestemmingsplan zich verzet, burgemeester en wethouders slechts voorzover met zoveel woorden is gevraagd om het nemen van een voorbereidingsbesluit of om herziening van het bestemmingsplan, rechtens gehouden een aan hen gericht verzoek om medewerking (tevens) aan te merken als een aan de gemeenteraad door te zenden verzoek. Dat is in dit geval niet anders. Van omstandigheden die burgemeester en wethouders ertoe hadden moeten brengen de gemeenteraad te verzoeken een voorbereidingsbesluit te nemen is niet gebleken.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Bekker, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bekker w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002
53-412.