ECLI:NL:RVS:2002:AE6963

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201441/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • M. Oosting
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan voor tankstation nabij Dirksland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Tankstation Watertoren" door de gemeenteraad van Dirksland, dat op 31 mei 2001 is vastgesteld. De besloten vennootschap "Wijklijn B.V." heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, omdat zij meent dat de goedkeuring van het plan onterecht is verleend. De appellante, eigenaar van percelen nabij het plangebied, stelt dat de verplaatsing van het tankstation met LPG-vulpunt naar een locatie buiten de bebouwde kom van Dirksland haar ontwikkelingsmogelijkheden beperkt en dat er schade ontstaat door de goedkeuring van het plan. De gemeenteraad heeft echter betoogd dat de verplaatsing van het tankstation geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van de watertoren en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende gronden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 augustus 2002 ter zitting behandeld. De appellante heeft haar gronden van beroep aangevuld met argumenten over de cultuurhistorische waarde van de watertoren en de verwachtingen die door de gemeente zijn gewekt ten aanzien van een groene bestemming van het gebied. De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeert dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door de verweerders terecht is verleend, omdat de belangen van de verplaatsing van het tankstation en de realisatie van een terras bij de watertoren buiten de veiligheidscirkel van 80 meter in evenwicht zijn met de belangen van de appellante.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep van de appellante ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2002.

Uitspraak

200201441/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Wijklijn B.V.", gevestigd te Den Haag,
appellante,
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2001 heeft de gemeenteraad van Dirksland, op voorstel van burgemeester en wethouders van 22 mei 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Tankstation Watertoren".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 18 december 2001, DRGG/ARB/01/5776A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.W. Verschut, advocaat te Den Haag, en verweerders, vertegenwoordigd door C. Schoneveld, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is namens de gemeenteraad van Dirksland J.P. Zuidweg, ambtenaar van de gemeente, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de verplaatsing van een tankstation met LPG-vulpunt naar een locatie buiten de bebouwde kom van Dirksland nabij de N215. Het plangebied wordt begrensd door het Korte Weegje, de Oudelandsedijk, de N215 en de watergang langs het in aanleg zijnde bedrijvenpark.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante stelt zich op het standpunt dat verweerders ten onrechte goedkeuring aan het plan hebben verleend. Appellante is eigenaar van een aantal percelen op het naast het plangebied liggende bedrijventerrein. Zij stelt dat door de verplaatsing van het tankstation de ontwikkelingsmogelijkheden van haar percelen afnemen, met name door de veiligheidsmarge van 80 meter rondom het LPG-vulpunt. Appellante voert voorts aan dat zij schade lijdt als gevolg van de goedkeuring van het plan. Tevens stelt zij dat de door de gemeente gewekte verwachtingen ten aanzien van een groene bestemming van het gebied niet worden nagekomen. Ten slotte wordt er, volgens appellante, afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de in het plangebied gelegen watertoren.
2.4. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat met de realisering van het tankstation geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de watertoren en aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende gronden.
2.5. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan goedgekeurd. Zij stellen zich op het standpunt dat de voorgestane plaats van het tankstation en het LPG-vulpunt uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is.
2.6. Met het plan wordt beoogd het tankstation met LPG-vulpunt uit veiligheidsoverwegingen te verplaatsen vanuit het centrum van Dirksland naar het plangebied, dat buiten de bebouwde kom ligt. Het tankstation is in het plan bestemd voor “Bedrijfsdoeleinden (B)” met de subbestemming “benzineservicestation met LPG en carwash (Bbsl)”. Op de plankaart is binnen dit bestemmingsvlak de nadere aanwijzing “LPG-vulpunt (vp)” aanwezig. In artikel 7, derde lid, onder e, van de planvoorschriften is dienaangaande bepaald dat de bouw van een LPG-vulpunt uitsluitend is toegestaan ter plaatse van deze nadere aanwijzing met dien verstande dat de afstand van het LPG-vulpunt tot een terras op de gronden met de bestemming GD, welke zijn voorzien van de nadere aanduiding (z), ten minste 80 meter dient te bedragen. Ter zitting is gebleken dat de ligging van de nadere aanwijzing “LPG-vulpunt (vp)” zodanig is gekozen dat het plan de mogelijkheid biedt bij de watertoren, die de bestemming “Gemengde doeleinden (GD)” heeft, een terras te verwezenlijken buiten de veiligheidscirkel van 80 meter. Hantering van een afstand van 80 meter is overeenkomstig de situeringscriteria voor LPG-tankstations, zoals die zijn neergelegd in de Integrale Nota LPG.
Uit de stukken blijkt dat de in geding zijnde percelen van appellante zijn bestemd voor bedrijfsdoeleinden en zich buiten het plangebied bevinden op ongeveer 35 meter van de nadere aanwijzing “LPG-vulpunt (vp)”. De percelen van appellante liggen derhalve binnen de veiligheidscirkel van 80 meter. Binnen deze veiligheidscirkel worden categorie-II objecten geweerd. Onder deze objecten worden, voor zover thans van belang, verstaan kantoorgebouwen bestemd voor meer dan 50 personen. Andere bedrijfsgebouwen vallen onder categorie-I objecten, waarvoor in de Integrale Nota LPG een veiligheidscirkel van 20 meter wordt aangegeven.
Uit het voorgaande volgt dat de gebruiksmogelijkheden van de percelen van appellante niet in ernstige mate worden beperkt door het plan, in bijzonder door de daarin opgenomen nadere aanwijzing “LPG-vulpunt (vp)” en de daarbij behorende veiligheidscirkel. Voorts in aanmerking nemende de belangen betrokken bij verplaatsing van het tankstation en verwezenlijking van een terras bij de watertoren buiten de 80 meter veiligheidscirkel, is de Afdeling van oordeel dat verweerders in zoverre geen aanleiding hebben behoeven te zien hun goedkeuring aan het plan te onthouden. Daarbij neemt de Afdeling nog in aanmerking dat niet is gebleken dat de waardevermindering als gevolg van eventuele nadelige invloed van het plan op de percelen van appellante zodanig is dat hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend. Verder is van belang dat voorzover appellante heeft aangevoerd dat verwachtingen zijn gewekt ten aanzien van een groene bestemming zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dergelijke verwachtingen zijn gewekt.
2.7. Ten aanzien van het bezwaar dat onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de watertoren merkt de Afdeling het volgende op. De watertoren was ten tijde van het bestreden besluit niet aangemerkt als een monument. Uit de stukken is gebleken dat de watertoren een beperkte cultuurhistorische waarde heeft, in het bijzonder vanwege zijn ligging. De ruim 60 jaren oude en 62,5 meter hoge watertoren is immers een opvallend oriëntatiepunt in de omgeving. De maximale bouwhoogte van het in het plan voorziene tankstation is 6,00 meter, zodat het zicht uit de omgeving op de watertoren vrijwel onaangetast blijft. Daarnaast is bij de vormgeving en indeling van het terrein aansluiting gezocht bij de ronde vormen van de watertoren.
Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de cultuurhistorische waarde van de watertoren niet zodanig wordt aangetast dat verweerders daarom hun goedkeuring aan het plan hadden moeten onthouden.
2.8. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is genomen of voorbereid in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Van Gastel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002
261-416.