ECLI:NL:RVS:2002:AE6958

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202226/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen inzake bouwvergunning en vrijstelling door burgemeester en wethouders van Eibergen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen, die op 28 februari 2002 het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft een besluit van burgemeester en wethouders van Eibergen, die op 20 februari 2000 een vrijstelling en bouwvergunning verleenden voor het verbouwen en uitbreiden van een bedrijfsruimte op een specifiek perceel. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, zag zijn bezwaar op 9 juli 2001 ongegrond verklaard door de burgemeester en wethouders. Hierop volgde de uitspraak van de rechtbank, waartegen appellant in hoger beroep ging bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 20 augustus 2002 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellant als de vertegenwoordiger van de burgemeester en wethouders aanwezig waren. De rechtbank had geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming was met het geldende bestemmingsplan en dat de bezwaren van appellant niet konden leiden tot een weigering van de bouwvergunning, gezien de imperatieve weigeringsgronden van de Woningwet. De Raad van State bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep, die voornamelijk betrekking hadden op bezwaren tegen de voortgaande bebouwing nabij zijn pand, niet tot een ander oordeel konden leiden.

De Raad van State besloot het hoger beroep ongegrond te verklaren en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen termen bestonden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 augustus 2002.

Uitspraak

200202226/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 28 februari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Eibergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Eibergen (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] vrijstelling, op grond van artikel 2.1.5, vierde lid, sub a van de bouwverordening, en bouwvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van de bedrijfsruimte op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie Recht en Burger van 15 juni 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 28 februari 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H. Heideveld, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan waarvoor vergunning is verleend in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat de bezwaren van appellant tegen de bouw ook overigens, gelet op de imperatieve weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet, niet leiden tot het oordeel dat de gevraagde bouwvergunning kon worden geweigerd.
2.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, hoofdzakelijk neerkomend op bezwaren tegen voortgaande bebouwing aan het tussen zijn pand en de bouwlocatie gelegen [locatie sub 2], kan niet leiden tot een ander oordeel.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002
27-406.