200200469/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
burgemeester en wethouders van Baarn,
verweerders.
Bij besluit van 9 januari 2001, kenmerk MIL/RSK/nr. 8829, hebben verweerders een verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het houden van postduiven zonder een vergunning op grond van de Wet milieubeheer op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 10 oktober 2001, kenmerk MIL/RSK/nr. 1049, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij besluit van 14 december 2001, MIL/RSK/nr.8664, hebben verweerders het besluit van 10 oktober 2001 gewijzigd en daarvoor in de plaats het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 april 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2002, waar appellanten, van wie [appellanten], bijgestaan door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door R. Spek, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellanten hebben aangevoerd dat verweerders ten onrechte hebben afgezien van handhaving.
Zij hebben gesteld dat de activiteiten in de achtertuin van de woning [locatie] van een zodanige omvang zijn dat gesproken moet worden van een door de mens ondernomen bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is. Volgens hen is niet alleen het aantal dieren bepalend, maar ook het economisch gewin, de continuïteit en de voorzieningen die voor het houden van deze dieren zijn getroffen. Voor het houden van 220 postduiven is dan ook een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer noodzakelijk, aldus appellanten.
2.2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt onder inrichting verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Besluit), in samenhang met Bijlage I, categorie 8, onderdeel a, is een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning vereist voor een inrichting voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.
2.3. Verweerders hebben het bestreden besluit doen steunen op de overweging dat het houden van postduiven in de achtertuin van een rijtjeswoning in een woonwijk overeenkomt met de wijze waarop veel andere postduivenhouders hun duiven houden. Hoewel het aantal duiven in het onderhavige geval wellicht groter is dan gemiddeld, is het volgens verweerders niet te vergelijken met bedrijfsmatige postduivenhouders. Deze houden zeker 1500 duiven en hebben bovendien personeel in dienst. Dit komt huns inziens geheel niet overeen met de activiteiten van [betrokkene]. Ook van enig winstoogmerk bij de [betrokkene] is volgens hen geen sprake. Verweerders stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.4. De Afdeling overweegt dat niet is gebleken van een op winst gerichte bedrijfsmatige exploitatie of van bedrijfsmatige commerciële activiteiten. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat moet worden gesproken van een bedrijfsmatige activiteit.
Echter, gelet op het aantal gehouden dieren dat groter is dan het door verweerders genoemde gemiddelde aantal van 120 à 140 duiven en de wijze waarop deze dieren gehuisvest zijn, waardoor een zekere continuïteit bestaat van de verrichte activiteiten, te weten het houden van dieren, is de Afdeling evenwel van oordeel dat in dit geval sprake is van een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is. Het houden van gemiddeld 220 postduiven in de daarvoor bestemde hokken moet derhalve worden aangemerkt als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.
2.5. De onderhavige inrichting is, gezien categorie 8.1 van bijlage I bij het Besluit, vergunningplichtig op grond van de Wet milieubeheer, zodat verweerders bevoegd waren tot het treffen van handhavingsmaatregelen. Nu zij dit in het bestreden besluit hebben miskend, kan dat besluit niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en is het besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Baarn van 14 december 2001, MIL/RSK/nr. 8664;
III. gelast dat de gemeente Baarn aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002