ECLI:NL:RVS:2002:AE6945

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200435/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor ontgronden ten behoeve van jachthavens in Langweer

In deze zaak heeft de Vereniging van Huiseigenaren Pontdyk-Langweer beroep ingesteld tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Fryslân, waarbij vergunning is verleend aan vergunninghouders voor het ontgronden van percelen ten behoeve van de aanleg van twee jachthavens aan de Pontdyk te Langweer. De vergunning is verleend op 19 december 2001, en het beroep is ingediend op 24 januari 2002. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 juli 2002 behandeld. De appellante heeft bezwaren geuit tegen de vergunning, waaronder zorgen over geluidshinder, visuele hinder, en de mogelijke aantasting van het landschap. Tevens werd gesteld dat er een milieu-effectrapport had moeten worden opgesteld. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat deze bezwaren niet relevant zijn voor de beoordeling van de ontgrondingsvergunning, aangezien deze bezwaren betrekking hebben op het gebruik van de percelen na de ontgronding, wat niet onder de vergunning valt. De Afdeling heeft vastgesteld dat de vergunning in overeenstemming is met de Ontgrondingenwet en dat de procedure correct is gevolgd. De Afdeling heeft het beroep ongegrond verklaard, en er zijn geen gronden gevonden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 28 augustus 2002.

Uitspraak

200200435/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Vereniging van Huiseigenaren Pontdyk-Langweer, gevestigd te Langweer,
appellante,
en
gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2001, kenmerk 471425, hebben verweerders aan [vergunninghouders] te Langweer een vergunning onder voorschriften krachtens de Ontgrondingenwet verleend voor het ontgronden van gedeelten van de percelen kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummers […]. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 23 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door S. Jaasma en A.H. van Dijk, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord G. Zaal namens de gemeenteraad van Skarsterlân. Bovendien is daar gehoord [gemachtigde] namens [vergunninghouders].
2. Overwegingen
2.1. De verleende vergunning maakt de aanleg van twee jachthavens aan de Pontdyk te Langweer mogelijk. De bij de ontgronding vrijkomende grond zal gedeeltelijk worden gebruikt bij de inrichting van het jachthaventerrein. De rest van de vrijkomende grond zal als bouwgrond worden afgevoerd.
2.2. Appellante kan zich niet met het besluit van verweerders verenigen, op de in haar beroepschrift aangegeven gronden.
2.3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet (verder te noemen: de wet) is het verboden zonder vergunning te ontgronden.
Een vergunning wordt op grond van artikel 10, zevende lid, van de wet verleend na afweging van alle in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen.
In artikel 3, tweede lid, van de wet is bepaald dat aan een vergunning voorschriften kunnen worden verbonden ter bescherming van alle bij een ontgronding betrokken belangen alsmede ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.
2.4. Appellante heeft aangevoerd dat omwonenden overlast, zoals geluidhinder en visuele hinder, zullen ondervinden van het gebruik van de jachthavens. Ook vreest zij dat de ter plaatse aanwezige watergangen door het grote aantal (extra) vaarbewegingen zullen dichtslibben. Verder meent zij dat de aanleg en het gebruik van de jachthavens leidt tot een aantasting van het landschap. Ten slotte stelt appellante dat voor de jachthavens een milieu-effectrapport had moeten worden opgesteld.
2.5. De Afdeling stelt vast dat deze bezwaren geen betrekking hebben op de ontgronding zelf, maar op het gebruik dat van de percelen zal worden gemaakt na afloop van de ontgronding.
Bezwaren over het beoogde gebruik van ontgronde percelen na afloop van een ontgronding worden in beginsel niet meegewogen bij de beoordeling van een ontgrondingsvergunning. De wijze waarop de desbetreffende percelen kunnen worden gebruikt, wordt immers niet geregeld in een ontgrondingsvergunning maar in een bestemmingsplan.
De planologische gevolgen van de aanleg en het gebruik van de door appellante bestreden jachthavens zijn afgewogen in het bestemmingsplan "Langweer-Jachthavens (Pontdyk)". Gelet hierop hebben verweerders met het oog op de planologische bezwaren van appellante terecht geen aanleiding gezien om aan de ontgrondingsvergunning voorschriften te verbinden of de gevraagde vergunning te weigeren. Overigens zijn de beroepen tegen de goedkeuring van evengenoemd bestemmingsplan bij uitspraak van heden, no. 200102734/1, ongegrond verklaard.
2.6. Voorzover appellante meent dat met het aanvangen van de procedure inzake de ontgrondingsvergunning had moeten worden gewacht totdat het bestemmingsplan "Langweer-jachthavens (Pontdyk)" onherroepelijk zou zijn, overweegt de Afdeling het volgende.
Ingevolge artikel 10, achtste lid, van de wet, voor zover thans van belang, wordt een vergunning niet verleend indien de beoogde ontgronding in strijd zou zijn met een bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of een geldend voorbereidingsbesluit ter zake, tenzij de raad van de betrokken gemeente heeft meegedeeld planologische medewerking te zullen verlenen.
Uit dit artikel volgt dat de wet het mogelijk maakt dat een vergunning wordt verleend zonder dat sprake is van een onherroepelijk bestemmingsplan.
In zoverre staat de wet er evenmin aan in de weg dat de procedure inzake de ontgrondingenvergunning reeds een aanvang neemt indien er nog geen sprake is van een onherroepelijk bestemmingsplan.
Dit bezwaar is derhalve ongegrond.
2.7. In hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Het beroep is derhalve ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Breunese-van Goor
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002.
208.