ECLI:NL:RVS:2002:AE6932

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201583/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake herplantplicht door burgemeester en wethouders van Oostburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 8 februari 2002. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het bezwaar van appellante tegen de herplantplicht van een boom, opgelegd door burgemeester en wethouders van Oostburg, niet-ontvankelijk verklaard. De herplantplicht was vastgesteld op een bedrag van maximaal ƒ 7500,00 (€ 3403,35). Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 september 2000, maar dit bezwaar werd door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat appellante niet tijdig had gereageerd op het besluit, dat op 5 september 2000 was verzonden. Appellante ontkende de ontvangst van dit besluit, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze ontkenning. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was verlopen, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk was. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200201583/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 8 februari 2002 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Oostburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Oostburg (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellante de plicht opgelegd tot herplanting van een boom ter waarde van ƒ 9355,00 (€ 4245,11).
Bij besluit van 29 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. Burgemeester en wethouders hebben de herplantplicht opnieuw vastgesteld en bepaald op een bedrag van maximaal ƒ 7500,00 (€ 3403,35). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. B.P. Tiemes, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41 van de Awb, voorzover van belang, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. In geding is of de rechtbank het door appellante ingediende bezwaarschrift van 6 februari 2001 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank is, kort weergegeven, van oordeel dat het bezwaarschrift niet is ingediend zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kan worden na het, bij brief van 3 januari 2001, bekend worden met de inhoud van het besluit van 5 september 2000.
2.3. Nu appellante de ontvangst van het besluit van 5 september 2000 heeft ontkend, rijst de vraag of dit besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt als hiervoor bedoeld.
2.3.1. Het besluit van 5 september 2000 is niet aangetekend verzonden. Gelet op het in de aanhef van de brief van 5 september 2000 weergegeven nummer van de interne postregistratie, alsmede in aanmerking genomen de hierop door de gemachtigde van burgemeester en wethouders ter zitting gegeven toelichting, acht de Afdeling het voldoende aannemelijk dat het besluit op die datum is verzonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 17 oktober 2000. Het bezwaarschrift van 6 februari 2001 is dus ruimschoots buiten de daarvoor in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn ingediend.
2.3.2. Nu het besluit van 5 september 2000 is voorzien van de juiste tenaamstelling en adressering en appellante ter zitting heeft verklaard dat aan het tankstation afgegeven poststukken herhaaldelijk in het ongerede raken, is er onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van een niet ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het besluit van 5 september 2000. Ook overigens biedt hetgeen namens appellante is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de te late indiening van het bezwaarschrift redelijkerwijs niet als verzuim kan worden aangemerkt.
2.3.3. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank, zij het op andere gronden, tot de juiste conclusie gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002
299.