ECLI:NL:RVS:2002:AE6921

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202409/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand

Op 28 augustus 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage. De zaak betrof de afwijzing van een verzoek om een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) door de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage. De rechtbank had op 19 maart 2002 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De appellant had in zijn verzoek om een toevoeging aangegeven dat zijn inkomen ten tijde van de aanvraag meer bedroeg dan het wettelijk vastgestelde bedrag. De Raad van State oordeelde dat de raad voor rechtsbijstand terecht had geconcludeerd dat het inkomen van de appellant hoger was dan het toegestane bedrag, en dat er geen aanleiding was om kosten voor het bezoeken van gespreksgroepen in aanmerking te nemen, aangezien de appellant bevestigde dat hiervoor geen kosten waren gemaakt.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen wettelijke basis was om op humanitaire gronden een toevoeging te verlenen, ondanks de verzoeken van de appellant. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 augustus 2002.

Uitspraak

200202409/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 19 maart 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage een verzoek van appellant om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), afgewezen.
Bij besluit van 25 juli 2001 heeft de raad voor rechtsbijstand te
’s-Gravenhage (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie bezwaar en beroep van 20 juli 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 maart 2002, verzonden op 28 maart 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 mei 2002. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 juni 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2002, waar appellant in persoon is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de raad terecht heeft geconcludeerd dat het inkomen van appellant ten tijde hier van belang meer bedroeg dan ƒ 2810,00 (€ 1275,12). De raad heeft op goede gronden geen rekening gehouden met kosten verbonden aan het bezoeken van gespreksgroepen van de door appellant genoemde vereniging, aangezien - zoals ter zitting door appellant is bevestigd - daarvoor feitelijk geen kosten zijn gemaakt. Voorts is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de wettelijke mogelijkheid ontbreekt om, in weerwil van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Wrb, op humanitaire gronden een toevoeging te verlenen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002
299.